Home

Gerechtshof Den Haag, 29-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1056, BK-20/00732

Gerechtshof Den Haag, 29-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1056, BK-20/00732

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
29 april 2021
Datum publicatie
24 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1056
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00732

Inhoudsindicatie

Aanslag erfbelasting.

Een bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard indien de indiener van het rechtsmiddel geen belang heeft bij het bezwaar. Nu aan belanghebbende een nihilaanslag is opgelegd en bij de aanslag geen belastingrente in rekening is gebracht of een boete is opgelegd, kan het bezwaar niet leiden tot een vermindering van de aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting of een daarbij gegeven nevenbeschikking. Belanghebbende is tegen de verkeerde aanslag opgekomen. Voor zover de gronden zich richten tegen de navorderingsaanslag kan het Hof daar niet over oordelen, nu de uitspraak op bezwaar niet ziet op die navorderingsaanslag. Mocht de Inspecteur niet aan zijn zorgplicht hebben voldaan belanghebbende te informeren dat hij zijn klachten kon richten tegen de navorderingsaanslag, kan een eventuele termijnoverschrijding ter zake van een in te dienen of gediend bezwaarschrift tegen die navorderingsaanslag verschoonbaar zijn.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00732

in het geding tussen:

(gemachtigde: E. van Loef)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 september 2020, nummer SGR 19/6987.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is een aanslag in de erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 197.137 en een te betalen bedrag van nihil.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend, door hem aangeduid als verweerschrift.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 april 2021, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Op 2 december 2017 is [A] (erflater) overleden. In het testament van erflater zijn belanghebbende en diens echtgenote (de echtgenote) tezamen en ieder voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd.

2.2.

Ter zake van de verkrijging van de nalatenschap van erflater zijn met dagtekening 29 januari 2019 aan belanghebbende en de echtgenote aanslagen erfbelasting opgelegd. De aan belanghebbende opgelegde aanslag vermeldt een belaste verkrijging van € 197.137 en een te betalen bedrag van nihil. De aan de echtgenote opgelegde aanslag vermeldt eenzelfde belaste verkrijging en een te betalen bedrag van € 66.627.

2.3.

Belanghebbende heeft met dagtekening 30 januari 2019 namens hem en de echtgenote bezwaar aangetekend tegen de aan hen opgelegde aanslagen. Het bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag is met dagtekening 15 oktober 2019 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van zijn bezwaar beroep ingesteld.

2.4.

Het bezwaar tegen de aan de echtgenote opgelegde aanslag is met dagtekening 15 oktober 2019 gegrond verklaard, waarna de aan haar opgelegde aanslag is verminderd tot de helft, te weten tot een te betalen bedrag van € 33.313. Aan belanghebbende is vervolgens, eveneens met dagtekening 15 oktober 2019, met toepassing van artikel 52 van de Successiewet 1956 een navorderingsaanslag in de erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 197.137 en een te betalen bedrag van € 33.313.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“Beoordeling van het geschil

6. Een bezwaar dient niet-ontvankelijk te worden verklaard indien de indiener van dat rechtsmiddel geen belang bij het bezwaar heeft. Daarvan is sprake indien het bezwaar de indiener niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende beslissingen (zie HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844).

7. De aan eiser opgelegde aanslag bedraagt nihil. Bij de aanslag is geen belastingrente in rekening gebracht en is geen bestuurlijke boete opgelegd. Het bezwaar tegen de aanslag kan dan ook niet leiden tot vermindering van de aanslag erfbelasting of een daarbij gegeven nevenbeschikking. Dat het bezwaar eiser anderszins in een betere positie kan brengen is gesteld noch gebleken. Verweerder had het bezwaar van eiser tegen de aanslag dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu het bezwaar in afwijking daarvan door verweerder is afgewezen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen en, doende wat verweerder had moeten doen, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.

8. Voor zover de gronden van het beroep zich richten tegen de op 15 oktober 2019 aan eiser opgelegde navorderingsaanslag erfbelasting, kan de rechtbank daarover geen oordeel geven omdat de uitspraak op bezwaar geen betrekking heeft op die navorderingsaanslag. Tegen die navorderingsaanslag staat afzonderlijk bezwaar open. Daarbij heeft te gelden dat op verweerder de verplichting rust om eiser schriftelijk te informeren dat hij zijn klachten tegen de navorderingsaanslag dient te richten. Indien verweerder dat niet heeft gedaan, kan een eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar worden geacht (zie HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1513).

9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing