Home

Gerechtshof Den Haag, 01-07-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1364, BK-21/00080

Gerechtshof Den Haag, 01-07-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1364, BK-21/00080

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
1 juli 2021
Datum publicatie
4 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1364
Zaaknummer
BK-21/00080

Inhoudsindicatie

WOZ. Compromis.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00080

(gemachtigde: A. Bakker)

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 januari 2021, nummer SGR 20/88.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 472.000 (de beschikking). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (de aanslag) aan belanghebbende opgelegd.

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 juni 2021. Partijen hebben via Skype deelgenomen aan de zitting, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Partijen zijn ter zitting ter beëindiging van hun geschil overeengekomen dat de waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2019 nader dient te worden vastgesteld op € 459.000. Voorts zijn partijen overeengekomen dat belanghebbende een forfaitaire proceskostenvergoeding dient te worden toegekend, waarbij de punten voor de verrichte proceshandelingen worden vastgesteld op 2 punten voor bezwaar, 2 punten voor beroep en 1 punt voor hoger beroep, en dat de voor het beroep en hoger beroep betaalde griffierechten aan belanghebbende dienen te worden vergoed. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.

Proceskosten en griffierecht

3.1.

Gelet op het hiervoor overwogene zijn termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in een proceskostenvergoeding. De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar komt te bedragen: 2 punten x € 265 = € 530, de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep komt te bedragen: 2 punten x € 534 = € 1.068 en de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep komt te bedragen: 1 punt x € 534 = € 534, in totaal derhalve € 2.132.

3.2.

Voorts dienen aan belanghebbende de voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van € 47 en € 134 te worden vergoed.

Beslissing