Home

Gerechtshof Den Haag, 09-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1384, BK-20/00606

Gerechtshof Den Haag, 09-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1384, BK-20/00606

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 juni 2021
Datum publicatie
10 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1384
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00606

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Werkzaamheden vormen geen bron van inkomen. Lange reeks van negatieve resultaten bij werkzaamheden als makelaar. Bescheiden positief resultaat in 2020 werpt als zodanig geen licht op de vraag of in 2017 nog een bron van inkomen bestaat.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00606

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 juli 2020, nummer SGR 20/44.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.347 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 188 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslag en de rentebeschikking ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.

1.5.

De Inspecteur heeft vanwege ziekte en verkoudheidsklachten bij brief van 8 februari 2021 verzocht om uitstel van de fysieke zitting, dan wel om een digitale of telefonische zitting.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 februari 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij de Inspecteur door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel met beeld en geluid (‘Skype for Business’) aan de zitting heeft deelgenomen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende met zaaknummer BK-20/00602 betreffende de aan hem oplegde navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2016. Al hetgeen in de ene zaak is aangevoerd geldt, voor zover van belang, als te zijn aangevoerd in de andere zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal is op 17 februari 2021 in afschrift aan partijen gezonden.

1.7.

Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst.

1.8.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op respectievelijk 23 februari 2021 (e-mailbericht met 11 bijlagen), 14 maart 2021 (e-mailbericht met 1 bijlage) en 21 maart 2021 (e-mailbericht met 2 bijlagen).

1.9.

De Inspecteur heeft bij brieven van 16 maart 2021 en 8 april 2021, ontvangen door het Hof op 18 maart 2021 respectievelijk 9 april 2021, schriftelijk gereageerd op de hiervoor onder 1.8 vermelde stukken van belanghebbende.

1.10.

Het Hof heeft bij brief met dagtekening van 14 april 2021 partijen in de gelegenheid gesteld uiterlijk 28 april 2021 te verklaren of zij gebruik willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord.

1.11.

De Inspecteur heeft bij brief van 16 april 2021, ontvangen door het Hof op 20 april 2021, laten weten geen gebruik te maken van het recht nader gehoord te worden op zitting.

1.12.

Belanghebbende heeft op de brief van het Hof gereageerd op 22 april 2021 (e-mailbericht met 14 bijlagen).

1.13.

Het Hof heeft daarop bepaald dat een nadere zitting dient te worden gehouden.

1.14.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op 3 mei 2021 (e-mailbericht met 1 bijlage), 4 mei 2021 (e-mailbericht met 1 bijlage), 6 mei 2021 (e-mailbericht met 1 bijlage), 13 mei 2021 (e-mailbericht met 11 bijlagen) en 14 mei 2021 (e-mailbericht met een aangepaste pleitnota voor de zitting van 18 mei 2021).

1.15.

Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 mei 2021. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd (zie onder 1.14). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende drijft sinds 1998 een eenmanszaak. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het bemiddelen bij aankopen en verkopen van onroerende zaken en het taxeren van onroerende zaken. Belanghebbende is sinds 11 augustus 2009 voorts bestuurder van [Stichting A] .

2.2.

In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 heeft belanghebbende een bedrag van € 10.486 opgenomen als verlies uit onderneming.

2.3.

In september 2018 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar, onder meer, de juistheid van de ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2017. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 februari 2019 (het controlerapport). In het controlerapport is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“2.2 Bedrijfsactiviteiten

De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het bemiddelen bij aankopen en verkopen van onroerende zaken en het taxeren van onroerende zaken.

(…)

4.1

Bron van inkomen

(…)

Vanaf het jaar 2010 zijn de volgende bedragen bekend;

Jaar Omzet Kosten Resultaat

2010 € 10.781 € 22.388 € -11.607

2011 € 29.715 € 31.451 € -1.736

2012 € 31.362 € 28.573 € 2.789

2013 € 8.815 € 19.328 € -10.513

2014 € 6.394 € 11.841 € -5.447

2015 € 21.360 € 22.518 € -1.158

2016 € 10.807 € 14.530 € -3.723

2017 € 3.106 € 9.600 € -6.494

In bovenstaande tabel zijn de correcties van de onderzochte jaren verwerkt, ook met de correcties blijft het resultaat negatief.

De hoogste kosten zijn onder andere verzekerings-, en contributiekosten. Deze zijn als zakelijk aan te merken. Gelet op de behaalde omzet en de gemaakte kosten valt niet meer redelijkerwijs te verwachten dat de activiteiten zoals omschreven in punt 2.2 in de toekomst een positief financieel resultaat zullen opleveren. Daarom merk ik deze activiteiten vanaf 1 januari 2017 niet meer aan als bron van inkomen.

(…)

5 Overzicht correcties

(…)

5.3

Inkomen uit werk en woning (box 1)

2014 2015 2016 2017

Aangegeven inkomen uit werk en (…) (…) (…) € 23.861

woning (Box 1)

Correctie punt 4.1 (…) (…) (…) € 10.486

(…) _______

Gecorrigeerd inkomen uit werk en (…) (…) (…) € 34.347

woning (Box 1)”

2.4.

Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag opgelegd. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning daarbij vastgesteld op € 34.347.

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing