Gerechtshof Den Haag, 29-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1548, 200287023
Gerechtshof Den Haag, 29-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1548, 200287023
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 29 juni 2021
- Datum publicatie
- 25 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:1548
- Zaaknummer
- 200287023
Inhoudsindicatie
Aanvang sloopwerkzaamheden door verhuurder, zonder renovatie voort te zetten. Voorzieningenrechter veroordeelt tot voortzetting renovatie. Vonnis uitvoerbaar bij voorraad. In hoger beroep incidentele vordering tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis. Hof wijst af.
Uitspraak
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.287.023/01
Rolnummer rechtbank : 8619658 VV EXPL 20-253
Arrest van 29 juni 2021 in het incident ex artikel 351 Rv
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.M. de Bie te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam.
1 Het geding
Het hof heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het dossier van de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, waaronder het op 4 november 2020 tussen partijen gewezen vonnis in kort geding (hierna: het vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 30 november 2020;
- het tussenarrest van 22 december 2020, waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 4 februari 2021;
- de incidentele vordering schorsing tenuitvoerlegging vonnis ex 351 Rv.
Op 4 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden (in de hoofdzaak en het incident). Namens [geïntimeerde] zijn verschenen mr. K. Huisman, kantoorgenoot van mr. Rhijnsburger, en [dochter geïntimeerde], dochter van [geïntimeerde]. Het hof verwijst naar het proces-verbaal van 4 februari 2021.
[geïntimeerde] heeft geen antwoordconclusie genomen. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor arrest in het incident.
2 Aanleiding tot dit incident
[geïntimeerde] huurt van [appellant] een bovenwoning aan de [adres] (hierna: de woning). De huurprijs bedraagt € 162,00 per maand.
[appellant] heeft [geïntimeerde] op 4 juni 2019 gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. [appellant] vorderde, kort samengevat, dat [geïntimeerde] het gehuurde tijdelijk moest ontruimen omdat [appellant] werkzaamheden aan de woning moest uitvoeren. In het kader van die procedure vond een mondelinge behandeling plaats op 19 november 2019. Tussen partijen zijn de volgende, in het proces-verbaal van 19 november 2019 vastgelegde, afspraken gemaakt (hierna: de vaststellingsovereenkomst):
“1. De woning aan de [adres] moet uiterlijk eind januari 2020 leeg zijn opdat de aannemer met de werkzaamheden (...) in opdracht van de verhuurder in de woning kan starten.
2. De vierde verdieping, dit wil zeggen de zolderverdieping, zal door partij [geïntimeerde] worden
ontruimd en de spullen zullen door [geïntimeerde] worden afgevoerd.
3. De woonverdieping op de derde verdieping zal verhuisklaar worden gemaakt door partij [geïntimeerde], waarbij losse spullen in dozen zullen worden verpakt en meubels die partij [geïntimeerde] wil bewaren klaargezet zullen worden voor transport. De meubels en andere spullen die partij [geïntimeerde] niet wenst te bewaren worden door hem afgevoerd. Partij [appellant] stelt voor tijdelijke opslag van de inboedel die partij [geïntimeerde] wenst te behouden vervoermiddelen ter beschikking en een opslagruimte. De werkzaamheden voor het ontruimen van de te behouden inboedel zullen gebeuren in samenspraak tussen partijen. (...)
Partij [appellant] zal uiterlijk een week voor dat de werkzaamheden voor afvoer en opslag zullen starten contact opnemen met mevrouw [dochter geïntimeerde] om afspraken te maken over het precieze tijdstip van start. Naar verwachting zullen deze werkzaamheden plaatsvinden in de laatste week van januari 2020.
4. Uiterlijk een week voor start van de werkzaamheden door de aannemer zalpartij [appellant]
mevrouw [dochter geïntimeerde] informeren over het startmoment van de werkzaamheden.”
[geïntimeerde] heeft de woning ontruimd. In opdracht van [appellant] hebben derden vervolgens sloopwerkzaamheden verricht in de keuken, badkamer en wc van de woning en hebben zij de plafonds uit de woning verwijderd. [appellant] is de in het proces-verbaal van 19 november 2019 vastgelegde afspraken voor het overige niet nagekomen.
Op 5 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] [appellant] in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Hij vorderde veroordeling van [appellant] om binnen 14 dagen:
1. een keukenblok in het gehuurde terug te plaatsen, de keuken te voorzien van gas- en elektriciteitsaansluiting waar nodig, en overigens herstelwerkzaamheden uit te voeren zodat de keuken weer bruikbaar is;
2. de badkamer/doucheruimte te herstellen, zodat deze weer functionerend wordt;
3. een toiletpot terug te plaatsen en de toiletruimte te herstellen;
4. in de gehele woning plafonds aan te brengen;
5. puin uit de woning te verwijderen,
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding en uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.
[geïntimeerde] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als verhuurder, door in januari 2020 sloopwerkzaamheden te (laten) verrichten en daarna geen renovatiewerkzaamheden te (laten) verrichten, zodat de woning onbruikbaar is.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bij vonnis in kort geding toegewezen en een dwangsom opgelegd van € 50,00 voor iedere dag dat [appellant] niet geheel en volledig aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze uitvoerbaar bij voorraad verklaring is [appellant] opgekomen in dit incident.
3 Het geschil in hoger beroep
In hoger beroep vordert [appellant] in de hoofdzaak dat het hof het vonnis vernietigt en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met nakosten. In het incident vordert [appellant] dat het hof de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis opschort, totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist. Het hof beslist in dit arrest alleen op de incidentele vordering.
[appellant] betoogt ter onderbouwing van zijn incidentele vordering in de kern dat zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis.
[geïntimeerde] heeft geen antwoordconclusie genomen, maar heeft ter zitting bij monde van zijn advocaat en zijn dochter op de vordering gereageerd.