Home

Gerechtshof Den Haag, 31-08-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1671, BK-21/00216

Gerechtshof Den Haag, 31-08-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1671, BK-21/00216

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
31 augustus 2021
Datum publicatie
9 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1671
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00216

Inhoudsindicatie

Artikel 3.81 Wet IB 2001, artikel 19b Wet LB 1964, artikel 38n Wet LB 1964, artikel 38o Wet LB 1964. Pensioen in eigen beheer; Wet uitfasering pensioen in eigen beheer; afkoop; genietingstijdstip. Door BV schuldig gebleven deel van het pensioen is terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend en is een informele kapitaalstorting. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00216

in het geding tussen:

(gemachtigde: M.P. Slootweg)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 februari 2021, nummer SGR 19/6859.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 231.423 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.062.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is € 47 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 16 juli 2021 een pleitnota ontvangen van belanghebbende.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 juli 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van [A] , nummer BK-21/00217. Al hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt, voor zover van belang, geacht ook in de andere zaak te zijn aangevoerd.

Feiten

2.1.

Belanghebbende en zijn broer houden ieder 50% van de aandelen in [M] B.V. (M BV). M BV houdt alle aandelen in [Pensioen] B.V. (Pensioen BV). Op de balans van Pensioen BV zijn ten behoeve van belanghebbende en zijn broer pensioenvoorzieningen opgenomen.

2.2.

M BV heeft de aandelen in Pensioen BV op 21 december 2017 voor € 1 verkocht aan belanghebbende en zijn broer. Belanghebbende en zijn broer houden vanaf dat moment ieder 50% van de aandelen in Pensioen BV.

2.3.

Op 31 december 2017 is de pensioenaanspraak van belanghebbende afgekocht (de afkoop). De afkoopwaarde is gesteld op € 296.850, in overeenstemming met het door belanghebbende ingediende ‘Informatieformulier; Afkoop of omzetting van pensioen in eigen beheer’. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 38o van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) is een bedrag van € 194.436 (€ 296.850 -/- € 102.414) als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking genomen. Hierop is een bedrag van € 101.108 aan loonheffingen ingehouden. De ingehouden loonheffingen zijn door Pensioen BV in zijn geheel afgedragen.

2.4.

Na afdracht van loonheffingen beschikte Pensioen BV over onvoldoende middelen om de netto-pensioenen van belanghebbende en zijn broer volledig uit te kunnen keren. Ten aanzien van belanghebbende is een bedrag van € 70.174 aan uit te keren netto-pensioen schuldig gebleven.

2.5.

Pensioen BV is op 31 juli 2018 geliquideerd.

2.6.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 231.423 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.062.

2.7.

De aanslag IB/PVV 2017 is conform de ingediende aangifte opgelegd. Bij de vaststelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning is, onder meer, het hierboven genoemde bedrag van € 194.436 aan loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking genomen. Het feit dat Pensioen BV een deel van het netto-pensioen van belanghebbende schuldig is gebleven, heeft niet geresulteerd in verlaging van het belastbaar inkomen uit werk en woning.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“11. Artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder loon: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting (…).”

12. Artikel 19b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Ingeval op enig tijdstip:

(…)

b. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling wordt afgekocht (…);

(…)

wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer (…).”

13. Eiser stelt dat het niet ontvangen pensioen in het jaar 2017 moet worden aangemerkt als negatief loon, omdat hij dit deel van zijn pensioen niet heeft genoten. De rechtbank kan dit standpunt niet volgen. Op grond van het bepaalde in artikel 19b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting heeft eiser de volledige aanspraak op het moment onmiddellijk voorafgaand aan de afkoop op 31 december 2017 genoten. Alhoewel Pensioen BV een deel van het netto-pensioen schuldig is gebleven heeft eiser tot aan de liquidatie van deze vennootschap in 2018 civielrechtelijk nog aanspraak op het niet-ontvangen pensioen; hij heeft een vordering op Pensioen BV verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vordering zich na het genietingsmoment van de aanspraak losgemaakt van de loonsfeer. Er bestaat dan ook geen wettelijke grondslag om fiscaal negatief pensioeninkomen of negatief loon in aanmerking te nemen.

14. Eiser heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering in 2017 ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden dient te worden afgewaardeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook dit standpunt niet leiden tot een gegrond beroep. Daartoe overweegt de rechtbank dat vermogensbestanddelen die ter beschikking zijn gesteld als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 op de openingsbalans te boek worden gesteld op de waarde in het economische verkeer. Gelet op de vermogenstoestand van Pensioen BV moet voor eiser duidelijk zijn geweest dat de vordering die hij op 31 december 2017 op Pensioen BV heeft verkregen niet inbaar zou zijn. De waarde in het economische verkeer van de vordering bedraagt dan ook nihil, zodat afwaardering ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden niet aan de orde is.

15. In de wetsgeschiedenis van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen is over de afkoop van een pensioen in eigen beheer, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“ De NOB vraagt in de navolgende situatie of het door de dga geleden verlies aftrekbaar is als verlies uit aanmerkelijk belang in box 2, omdat het volgens de NOB niet zo kan zijn dat een belastingplichtige voor meer wordt belast (met loonbelasting/inkomstenbelasting) dan hij uiteindelijk daadwerkelijk ontvangt. Het gaat om de situatie dat de bv waarin het pensioen in eigen beheer is ondergebracht fiscaal onder water staat. De bv kan dan niet 100% van de fiscale waarde uitbetalen bij het afkopen van het pensioen. De dga krijgt dan een vordering op de bv. Dit is een vordering uit een terbeschikkingstelling (tbs) die niet ten laste van box 1 is af te waarderen, aangezien óf de openingsbalanswaardering nihil is óf er sprake is van een bodemlozeput- dan wel een onzakelijke lening. Gelet op de bestaande jurisprudentie.[voetnoot: Zie o.a. HR 25 november 2011, nr. 10/04588, ECLI:NL:HR:2011:BP8952, BNB 2012/78] zal dit verschil tot een verhoging van de verkrijgingsprijs van de aandelen leiden. Pas bij de verkoop van de aandelen in de bv zal het verlies op de vordering tot uitdrukking komen in box 2.”

16. Eiser heeft aangevoerd dat de gegeven uitleg van de wetgeving erin resulteert dat het verlies op de vordering tegen een tarief van 25% in aanmerking wordt genomen, terwijl het niet ontvangen pensioen tegen 52% is belast. Voor zover eiser daarmee stelt dat de wettelijke bepaling leidt tot een onredelijke uitkomst overweegt de rechtbank dat de rechter op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen recht moet spreken volgens de wet en het hem niet is toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te toetsen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is.

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing