Home

Gerechtshof Den Haag, 29-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1713, BK-21/00074

Gerechtshof Den Haag, 29-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1713, BK-21/00074

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
29 juni 2021
Datum publicatie
30 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1713
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00074

Inhoudsindicatie

Artikel 3.92, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001. Onzakelijke lening onder het regime van de terbeschikkingstellingsregeling. Innovatieve onderneming. Niet-uitbetaald loon dga/enig werknemer jarenlang bijgeboekt in rekening-courant. Afwaardering van de rekening-courantvordering met een bedrag van € 150.000 (-/- € 18.000 terbeschikkingstellingsvrijstelling) is niet aftrekbaar.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00074

in het geding tussen:

(gemachtigde: J.J.M. Zuijdervliet)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 december 2020, nummer SGR 20/365.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.201 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 2.118 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 12 mei 2021 een pleitnota ontvangen van belanghebbende.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 mei 2021. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1941, is enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap [de Holding] . De Holding houdt alle aandelen in de vennootschappen [A B.V.] en [B B.V.] . De Holding, [A B.V.] en [B B.V.] vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbende is de enige werknemer binnen de fiscale eenheid. In [B B.V.] vinden sinds 2006 geen activiteiten meer plaats.

2.2.

Belanghebbende houdt zich vanaf 2000 binnen [A B.V.] bezig met de ontwikkeling van een mobiele waterkering (een zogenoemde integrated flood barrier). In het kader van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) heeft [A B.V.] daarvoor in totaal € 162.000 aan afdrachtvermindering loonbelasting/PVV ontvangen. Om hiervoor in aanmerking te komen, is vereist dat loonheffing wordt afgedragen voor werknemers die de ontwikkeling of het onderzoek uitvoeren. Verder moet er een duidelijk verband zijn tussen de opgegeven (loon)kosten en de verrichte speur- en ontwikkelingswerkzaamheden.

2.3.

Op 11 maart 2003 heeft belanghebbende een rekening-courantovereenkomst met de Holding gesloten. Deze overeenkomst is ingegaan op 1 januari 2003 en is aangegaan voor onbepaalde tijd (artikel 1). In de overeenkomst is onder meer bepaald dat de rente op een jaarlijkse marktconforme rente wordt bepaald en dat de rentevergoeding prompt in rekening-courant wordt verrekend (artikel 4). Als zekerheidstelling heeft de Holding een positieve/negatieve hypotheekverklaring afgegeven met betrekking tot de aan de Holding toebehorende (en toekomstige) onroerende zaken, alsmede een positieve/negatieve pandverklaring met betrekking tot de aan de Holding toebehorende (en toekomstige) bedrijfsinventaris, bedrijfsauto's, overige vaste bedrijfsmiddelen, huidige en toekomstige vorderingen (artikel 7). In bepaalde gevallen is de schuld in rekening-courant direct opeisbaar (artikel 6).

2.4.

Belanghebbende had op 1 januari 2015 een rekening-courantvordering op de Holding van € 156.017. De vordering is in een reeks van jaren opgebouwd en bestaat uit het positieve verschil tussen niet-uitbetaalde nettoloonbedragen en voor privédoeleinden opgenomen bedragen. Ultimo 2015 bedraagt de vordering € 192.545.

2.5.

In de jaren 2010 tot en met 2015 zijn de volgende bedragen aan nettoloon verrekend in rekening-courant:

2010

2011

2012

2013

2014

2015

€ 44.950

€ 45.903

€ 41.135

€ 33.878

€ 33.962

€ 46.198

2.6.

In de jaarcijfers van de Holding en [A B.V.] zijn over de jaren 2014 tot en met 2018 de volgende resultaten verantwoord:

2014

2015

2016

2017

2018

Holding

€ 97.552

€ 113.510

€ 217.380

€ 3.477

- € 8.561

[A B.V.]

- € 158.604

- € 338.508

- € 49.384

€ 639.607

€ 7.329

geconsolideerd

- € 61.052

- € 224.998

€ 167.996

€ 498.853

- € 1.232

De positieve geconsolideerde resultaten over 2016 en 2017 zijn het gevolg van kwijtschelding van diverse geldleningen door derden.

2.7.

Het saldo van de liquide middelen over de jaren 2011 tot en met 2015 is als volgt in de geconsolideerde balans verantwoord:

2011

2012

2013

2014

2015

€ 149.638

€ 112.018

€ 92.225

€ 22

€ 2

2.8.1.

Aan de Holding behoorde het woonhuis van belanghebbende toe aan de [adres] te [woonplaats] . Op 1 januari 2003 rustte op het woonhuis een hypotheek ten gunste van de [naam bank] van in totaal € 452.754. Nadien is het woonhuis ten gunste van de ABN AMRO bank bezwaard met een hypotheek van in totaal € 1.750.000 (€ 1.250.000 exclusief rente en kosten ad 40%).

2.8.2.

In 2016 is het woonhuis (in verhuurde staat) executoriaal verkocht voor een prijs van € 446.000. De WOZ-waarde van de onroerende zaak voor 2016 bedroeg € 1.158.000.

2.9.

Ten gunste van de ABN AMRO bank is een stil pandrecht gevestigd op de handelsvorderingen, alsmede een bezitloos pandrecht op de bedrijfsinventaris.

2.10.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.799 negatief (€ 71.400 loon Holding + € 9.801 AOW-uitkering -/- € 132.000 negatief resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen (TBS-resultaat)). Belanghebbende heeft hierbij aangegeven dat op het van de Holding ontvangen loon een bedrag van € 22.681 aan loonheffing is ingehouden. Het negatieve TBS-resultaat houdt verband met een afwaardering van de vordering met een bedrag van € 150.000 (-/- € 18.000 terbeschikkingstellingsvrijstelling = € 132.000). De Inspecteur heeft de afwaardering niet geaccepteerd en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 81.201 (€ -/- 50.799 + € 132.000).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Zakelijkheid vordering

14. Een afwaardering van een rekening-courantvordering wordt niet in aanmerking genomen indien sprake is van een onzakelijke lening. Van een onzakelijke lening is sprake, wanneer een aandeelhouder van een vennootschap aan die vennootschap een geldlening verstrekt en daarbij een debiteurenrisico aanvaardt dat een onafhankelijke derde, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, niet zou hebben aanvaard, ook niet voor een hogere rente. Ingeval geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, zonder dat de rente zodanig wordt aangepast dat de geldlening daardoor winstdelend zou worden, moet ervan worden uitgegaan dat de crediteur dit risico heeft aanvaard met de bedoeling zijn belang als aandeelhouder te dienen. De vraag of sprake is van een onzakelijke lening dient beoordeeld te worden naar het moment van het aangaan van de lening, met dien verstande dat een zakelijke lening gedurende haar looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur alsnog een onzakelijke lening kan worden (vgl. Hoge Raad 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3442). De bewijslast met betrekking tot de onzakelijkheid van de lening rust op verweerder.

15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat in ieder geval vanaf 2010 met betrekking tot de rekening-courantvordering sprake is van een onzakelijke lening. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser enig aandeelhouder en enig werknemer is van de holding, de holding vanaf 2007 geen loon aan eiser heeft uitbetaald en dat in de periode van 2010 tot en met 2015 ten minste een bedrag van € 246.026 aan niet uitbetaald loon in rekening-courant is bijgeboekt. Alleen een aandeelhouder zou uit aandeelhoudersmotieven bereid zijn om jarenlang structureel, in ieder geval vanaf 2010, werkzaamheden te verrichten zonder uitbetaling van loon en daarbij de niet uitbetaalde loonbedragen om te zetten in een lening. Een gewone werknemer zou nimmer bereid zijn om jarenlang structureel geen loon te ontvangen. Daarnaast heeft een gewone werknemer ook niet de mogelijkheid om zijn loon in rekening-courant met zijn werkgever te verrekenen en zal hij bij het uitblijven van loonbetalingen zijn werkzaamheden neerleggen en/of invorderingsmaatregelen treffen. De door eiser ter zitting gemaakte vergelijking met het personeel van de KLM gaat hier niet op. Het personeel van de KLM is thans tijdelijk met een lager loon akkoord gegaan, welke situatie niet te vergelijken is met de onderhavige situatie, waarin de holding jarenlang structureel geen loon aan eiser heeft uitbetaald. Bovendien heeft eiser ter zitting verklaard dat in verband met de continuïteit van de onderneming het loon niet aan eiser is uitbetaald, hetgeen juist op handelen uit aandeelhoudersmotieven wijst. Daar voorts tussen partijen niet in geschil is dat het eigen vermogen van de holding in ieder geval sinds 2010 zwaar negatief is, er ter zake van de rekening-courantvordering geen aflossingsschema is overeengekomen, de rekening-courantovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en de rente altijd in rekening-courant wordt bijgeschreven, heeft eiser - nog los van de beoordeling van de vraag of er met de rekening-courantovereenkomst reële zekerheden zijn gesteld -– in ieder geval vanaf 2010 een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Dat eiser, naar hij stelt, perspectief ziet om een nieuwe innovatie op de markt te brengen en dat hij verwacht dat zijn product tot goede resultaten zal leiden, maakt niet dat de lening als zakelijk kan worden beschouwd. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat eiser het debiteurenrisico heeft aanvaard op andere gronden dan aandeelhoudersmotieven, zijn niet gebleken. Het vorenstaande brengt mee dat in ieder geval vanaf 2010 sprake is van een onzakelijke lening en dat verweerder terecht de afwaardering van de rekening-courantvordering heeft geweigerd.

16. Nu, naar hiervoor is overwogen, sprake is van een onzakelijke lening, komt de rechtbank niet meer toe aan de waardering van de TBS-vordering op de TBS-balans.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing