Home

Gerechtshof Den Haag, 21-10-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2134, BK-21/00237

Gerechtshof Den Haag, 21-10-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2134, BK-21/00237

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
21 oktober 2021
Datum publicatie
11 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:2134
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00237

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting; objectieve belasting; overmacht; parkeerduurbeperking; maximalisatie parkeeropbrengst; controlestrategie op basis van een algoritme; forfaitair bedrag.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00237

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 maart 2021, nummer SGR 20/2176.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag opgelegd van € 64,60, bestaande uit € 3,60 parkeerbelasting en € 61,00 aan kosten.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Van belanghebbende is € 134 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 22 juli 2021 een nader stuk ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 september 2021, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

De auto van belanghebbende stond op 22 december 2019 omstreeks 17:27 uur geparkeerd op een parkeerplaats ter hoogte van de [adres] te [woonplaats] , waar uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

2.2.

Belanghebbende heeft op 22 december 2019 om 15:16 uur een bedrag van € 7 aan parkeerbelasting betaald via de parkeerautomaat. Belanghebbende verkreeg daarmee een parkeerrecht op 22 december 2019 van 15:16 tot 17:16 uur. Ook is voor het kenteken van de auto van belanghebbende diezelfde dag van 17:38 tot en met 19:06 uur parkeerbelasting voldaan via de app van Parkmobile.

2.3.

Op 22 december 2019 is om 17:27 uur geconstateerd dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond zonder geldig parkeerrecht.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen, waarbij belanghebbende is geduid als ‘eiser’ en de Inspecteur als ’verweerder’:

"4. Eiser voert aan dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden, omdat voor de auto wel parkeerbelasting is voldaan. Volgens eiser heeft hij er alles aan gedaan om de parkeerbelasting zo spoedig mogelijk te voldoen. Door hevige regenval was het echter niet mogelijk om eerder naar de parkeerautomaat te gaan. Subsidiair stelt eiser dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting gematigd dient te worden naar € 1,75, zijnde het bedrag aan parkeerbelasting voor de tijd dat hij onbetaald geparkeerd heeft.

5. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. Eiser had een geldig parkeerrecht tot 17:16. De scanauto heeft om 17:27 uur geconstateerd dat de parkeertijd met 11 minuten was overschreden. Verder is niet geconstateerd dat eiser binnen een redelijke, korte, termijn na genoemd tijdstip uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting heeft verricht. Voor de auto is vanaf 17:38 uur weer parkeerbelasting voldaan.

6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat een belastingplichtige een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de parkeerbelasting.

7. Uit hetgeen eiser heeft verklaard over de gang van zaken volgt dat geen sprake is geweest van uitvoeringshandelingen binnen een redelijke termijn na aanvang van het parkeren. Het schuilen voor de regen valt niet onder een uitvoeringshandeling als hiervoor bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de naheffingsaanslag dan ook terecht aan eiser opgelegd.

8. Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende. Ingevolge het bepaalde in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is verweerder bevoegd bij naheffing standaard in rekening te brengen een forfaitair bedrag gelijk aan de verschuldigde parkeerbelasting voor een uur, ongeacht wat overigens al zou zijn betaald (zie Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:56). Verder is het vaste rechtspraak dat verweerder bevoegd is de kosten van het opleggen en innen van de naheffingsaanslagen in rekening te brengen. Gesteld noch gebleken is dat het door verweerder gehanteerde bedrag als zodanig onjuist zou zijn. Gelet hierop kan de naheffingsaanslag niet verminderd worden naar € 1,75.

9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing