Home

Gerechtshof Den Haag, 02-02-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:272, BK-20/00327

Gerechtshof Den Haag, 02-02-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:272, BK-20/00327

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
2 februari 2021
Datum publicatie
4 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:272
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00327

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag dividendbelasting. Is ten aanzien van de toename in het onderhavige jaar van de rekening-courantschuld van de dga aan de BV sprake van een uitdeling? Inkomens- en vermogenspositie van de dga, mogelijkheid van dividenduitkeringen of vervreemding aandelen niet meerekenen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00327

in het geding tussen:

(gemachtigde: […] )

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 januari 2020, nummer SGR 19/4184.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een naheffingsaanslag in de dividendbelasting opgelegd ten bedrage van € 20.113 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 1.823 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking inzake belastingrente).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 338. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak, met toestemming van

partijen, voor de verdere behandeling en beslissing verwezen naar de Rechtbank.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 12.172, de beschikking inzake belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.572 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.5.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting per e-mail een pleitnota naar het Hof gezonden.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 december 2020. Alleen de Inspecteur is verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 oktober 2020 aan belanghebbende, op het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie, welke aan het dossier is toegevoegd, is vorenbedoelde brief op 17 oktober 2020 op het voormelde adres uitgereikt. De griffier heeft telefonisch van de gemachtigde vernomen dat deze ervan op de hoogte was dat de zitting op 8 december 2020 zou plaatsvinden, maar er om hem moverende redenen voor heeft gekozen de zitting niet bij te wonen. De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak met kenmerk BK-20/00328. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd, geldt als in beide zaken te zijn aangevoerd en overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is op 30 maart 1992 opgericht en houdt zich bezig met het beheren van (pensioen)vermogen. De aandelen in belanghebbende zijn voor 90% in het bezit van [A] (de dga) en voor 10% in het bezit van diens echtgenote, [B] (de echtgenote). De dga en de echtgenote zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Zij zijn sinds 17 februari 2006 tevens de bestuurders van belanghebbende.

2.2.

Belanghebbende heeft de dga in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 in totaal een bedrag van € 624.966 geleend voor de verbouwing van zijn eigen woning. Op 11 september 2006 heeft de dga in verband hiermee een schuldbekentenis ten behoeve van belanghebbende ondertekend. Het saldo van de lening bedraagt zowel op 31 december 2013 als op 31 december 2014 € 658.248. Op de eigen woning is een recht van hypotheek gevestigd in verband met een door de Rabobank aan de dga verstrekte lening van € 500.000.

2.3.

Belanghebbende heeft een rekening-courantvordering op de dga naar de volgende saldi op 31 december van elk jaar:

2010: € 325.049

2011: € 387.106

2012: € 452.108

2013: € 523.313

2014: € 637.292

2.4.

In de motivering van haar bezwaarschrift heeft belanghebbende de financiële privé-situatie van de dga per ultimo 2014 als volgt beschreven:

“ € €

Aandelenkapitaal [belanghebbende] , intrinsieke waarde 1.238.563

Woonhuis [adres] [woonplaats] , WOZ-waarde 452.000

Grond 310 m2 [straatnaam] [woonplaats] , aankoopwaarde 45.830

Personenauto Saab 9-3 [kenteken] P.M.

Personenauto Range Rover [kenteken 2] P.M.

Interpolis spaarverzekering [nummer] P.M.

[rekeningnummer] 14.334

1.750.727

Rekening-courant [belanghebbende] -637.292

Lening [belanghebbende] -658.248

Hypotheek Rabobank [hypotheeknummer] -500.000

-1.795.540

Vermogen per 31 december 2014 exclusief stand belastingen -44.813

2.5.

In een rapport van 25 juli 2016 heeft [makelaar] de woning op de waardepeildatum 22 juli 2016 getaxeerd op € 995.000.

2.6.

Uit hoofde van de lening voor de eigen woning en de rekening-courantvordering tezamen heeft belanghebbende per 31 december 2014 in totaal € 1.295.540 te vorderen van de dga. Volgens de jaarrekening van belanghebbende bedroegen haar gestorte aandelenkapitaal en winstreserve per 31 december 2014 € 23.157 respectievelijk € 1.215.406.

2.7.

In 2014 is de rekening-courantschuld van de dga aan belanghebbende met € 113.979 opgelopen. Uit de jaarrekening van belanghebbende blijkt het volgende verloop van de rekening-courant in 2014:

Privé-stortingen:

IB/PVV 2013 [de dga] € 21.754

IB/PVV [de echtgenote] € 237

WZT 2014 € 586

WZT 2012 € 911

Middeling IB/PVV 2009-2010 [de dga] € 663

Netto pensioenuitkering [de dga] € 26.415

Netto pensioenuitkering [de echtgenote] € 9.174

Zakelijke kosten privé betaald € 7.579

€ 67.319

Privé-opnames:

Rente rekening-courant € 22.757

Buitengewone lasten € 4.149

Energie etc. € 2.265

Vaste lasten € 1.534

Rente hypotheek Rabobank € 12.250

Rente lening belanghebbende (eigenwoningschuld) € 32.912

Naar privérekening € 47.763

Aankoop grond [woonplaats] € 45.830

Overige privé-opnames € 11.841

€ 181.298

2.8.

De Inspecteur heeft het in 2014 per saldo in rekening-courant bijgeboekte bedrag van € 113.979 aangemerkt als een uitdeling en ter zake daarvan de naheffingsaanslag opgelegd. Hij heeft daarbij de uitdeling gebruteerd en de verschuldigde dividendbelasting berekend op basis van de volgende formule: (€ 113.979 / 85) * 15 = € 20.113.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:

“10. Indien een aandeelhouder voor persoonlijke doeleinden gelden uit de kas van de vennootschap opneemt, kan daarin een winstuitdeling zijn gelegen als het daarbij niet de bedoeling is geweest dat de aandeelhouder het opgenomen bedrag aan de vennootschap zal schuldig worden dan wel het reeds aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de opgenomen gelden niet zouden kunnen worden terugbetaald of verrekend (HR 24 juni 1964, nr. 15 225, BNB 1964/196). Indien een vennootschap aan haar aandeelhouder een lening verstrekt waarvan aannemelijk is dat deze niet kan of zal worden afgelost, moet deze lening worden aangemerkt als een uitdeling. Het bedrag van de lening heeft dan immers het vermogen van de vennootschap definitief verlaten. Dit wordt niet anders indien het bedrag van de lening kan worden verrekend met een toekomstige dividenduitkering (vgl. HR 29 oktober 2004, nr. 40296, ECLI:NL:HR:2004:AR4761). Voor het in aanmerking nemen van een uitdeling, zal de inspecteur feiten (en omstandigheden) aannemelijk moeten maken waaruit volgt dat deze lening niet kan of zal worden afgelost en de vennootschap en aandeelhouder zich daarvan bewust waren of hadden moeten zijn (HR 20 maart 2015, nr. 13/05470, ECLI:NL:HR:2015:645).

11. [De Inspecteur] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat van de rekening courantschuld € 113.979 niet kan worden terugbetaald gewezen op de vermogenspositie van de aandeelhouders gezamenlijk. Deze vermogenspositie heeft [de Inspecteur], zonder daarbij de waarde van de aandelen in [belanghebbende] te betrekken, berekend op € 794.680 negatief per 31 december 2014. [Belanghebbende] heeft hiertegen ingebracht dat de waarde van de aandelen (volgens [belanghebbende] € 1.238.563) moet worden meegerekend zodat geen sprake is van een negatieve vermogenspositie van de dga. Deze opvatting volgt de rechtbank niet. Het gaat om de vraag of de dga in 2014 door middel van de rekening-courant geld uit de BV heeft opgenomen waarvan aannemelijk is dat niet kan en zal worden afgelost anders dan door over de winstreserves van [belanghebbende] te beschikken. Dit wordt niet anders als het bedrag van de lening kan worden verrekend met een toekomstige dividenduitkering (vgl. HR 29 oktober 2004, nr. 40.296, ECLI:NL:HR:2004:AR4761) of kan worden terugbetaald uit de opbrengst van de verkoop van aandelen (vgl. r.o. 4.14 van Hof Arnhem 3 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6154). [De Inspecteur] heeft voorts gewezen op de bruto-inkomsten uit vroegere dienstbetrekking van de aandeelhouders in het jaar 2014 van € 58.976 en op het feit dat die inkomsten al onvoldoende zijn om de rentelast aan de Rabobank van € 21.000 en de rentelast aan [belanghebbende] van € 55.669 te voldoen. Wat betreft de bewustheid wijst [de Inspecteur] erop dat [belanghebbende] op de hoogte was van de bestaande verplichtingen van de dga en het privévermogen en -inkomen van de dga en zijn echtgenote en dat de winstreserve van [belanghebbende] per 31 december 2014 € 1.215.406 bedroeg. Ook zijn er geen zekerheden gesteld of aflossingsverplichtingen overeengekomen.

12. Met hetgeen [de Inspecteur] heeft aangevoerd, heeft hij aannemelijk gemaakt dat de toename van de rekening-courantvordering voor € 68.979 (€ 113.979 -/- € 45.000) niet volledig kan of zal worden afgelost, omdat de dga en zijn echtgenote niet over voldoende vermogen en inkomsten beschikten om uit andere middelen dan het aandelenbezit in [belanghebbende] de aflossing van dit gedeelte van de lening te voldoen. Een uitzondering geldt voor het bedrag van € 45.000 dat staat tegenover de grond. [Belanghebbende] heeft gesteld dat de grond ultimo 2014 nog in bezit was van de dga zodat dit deel van de schuld gedekt was en dat bovendien de latere verkoopopbrengst daadwerkelijk is aangewend voor aflossing van de rekening courant. Voor dit bedrag acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het in 2014 definitief het vermogen van [belanghebbende] heeft verlaten. [De Inspecteur]s stelling dat dan een uitdeling van € 45.000 ligt besloten in een ander deel van de rekening-courantvordering volgt de rechtbank niet. In geschil is immers enkel de toename van de rekening-courantvordering in 2014. De stelling van [belanghebbende] dat de dga een lening bij een bank zou kunnen krijgen om de toename van de rekening-courantschuld (deels) terug te betalen, volgt de rechtbank ook niet. De dga heeft deze mogelijkheid immers niet benut zodat deze situatie zich hier niet voordoet.

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] met hetgeen hij heeft aangevoerd ook aannemelijk gemaakt dat zowel [belanghebbende] als de dga zich ervan bewust moeten zijn geweest dat een bedrag van € 68.979 niet kon en zou worden afgelost en dat de dga daardoor werd bevoordeeld. Dat de dga in 2014 en eerdere jaren ook bedragen heeft teruggestort en dat een hoger rentepercentage gold dan op een andere vordering, maakt het oordeel niet anders nu [belanghebbende] en de dga zich ervan bewust moeten zijn geweest dat de dga (al jarenlang) per saldo een aanzienlijke schuld aan [belanghebbende] overhield.

14. [De Inspecteur] heeft gelet op de winstreserve van [belanghebbende] ook aannemelijk gemaakt dat de uitdeling wordt gedekt door aanwezige winst. Indien de pensioenverplichting zo hoog is als [belanghebbende] stelt dan nog blijft er een aanzienlijk bedrag aan winstreserves over (€ 789.204). [Belanghebbende] heeft daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat de winstreserves, zoals zij stelt, met € 1.215.406 verminderd dienen te worden, omdat de dga de bedragen waaruit de rekening-courantschuld vóór 2014 bestond al definitief aan het vermogen van [belanghebbende] had onttrokken en omdat de daadwerkelijke waarde van de vorderingen tot dat nominale bedrag een waarde van nihil hebben.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft [de Inspecteur] aannemelijk gemaakt dat sprake is van een winstuitdeling van € 68.979. De naheffingsaanslag dividendbelasting dient dan tot € 12.172 (€ 68.979/85 x 15) te worden verminderd. Gelet hierop is het beroep gegrond.

Belastingrente

16. Niet in geschil is dat de belastingrente volgens de geldende wettelijke bepaling, artikel 30h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, is berekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan de belastingrente verminderd dient te worden. Wel dient de belastingrente, gelet op hetgeen in 15 is overwogen, evenredig te worden verminderd.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Proceskosten

Beslissing