Home

Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2803, BK-20/00066

Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2803, BK-20/00066

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 maart 2021
Datum publicatie
30 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:2803
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00066

Inhoudsindicatie

Artikel 30ha Awr; bezwaar tegen kennisgeving ambtshalve teruggaaf BPM; rentebeschikking; ambtshalve rentevergoeding; onvoldoende reden de gemachtigde te weigeren

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00066

Uitspraak van 4 maart 2021

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM, kantoor Doetinchem, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 december 2019, nr. SGR 19/1782.

Overwegingen

1. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur van 18 februari 2019 op het bezwaar tegen de kennisgeving van 20 juni 2017, inhoudende een ambtshalve vermindering van belasting van personenauto’s en motorrijwielen en vervolgens bij de uitspraak een ambtshalve rentevergoeding van € 23, ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld belanghebbende immateriële schade van € 500 te vergoeden en proceskosten van € 256 te betalen en de Inspecteur opgedragen belanghebbende het griffierecht van € 345 te vergoeden, met dien verstande dat die bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 weken na de openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening.

2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 532 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij aan de Inspecteur doorgezonden faxbericht van 17 februari 2020. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 januari 2021. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de door dezelfde gemachtigde ingestelde hoger beroepen behandeld in de 15 zaken met de BK-nummers 20/00067, 20/00013 t/m 20/00027, 20/00065, 20/00068, 20/00069, 20/00245, 20/00246, 20/00247 t/m 20/00252, 20/00253 en 20/00254, 20/00378 t/m 20/00381, 20/00382 t/m 20/00387, 20/00388 en 20/00389, 20/00390, 20/00391 en 20/00392. Wat in het ene hoger beroep door partijen is aangevoerd en ingebracht geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere hoger beroepen.

3. In hoger beroep zijn, zo wil het Hof begrijpen, (nagenoeg) dezelfde geschilpunten als bij de Rechtbank aan de orde. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4. Het Hof stelt voorop onvoldoende reden te zien de gemachtigde van belanghebbende in deze procedure te weigeren.

5. De beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgeving, wijzen naar 's Hofs oordeel niet anders uit dan dat de Rechtbank met betrekking tot alle onderdelen van het geschil op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd, gelet ook op de in onderdeel "Beschouwing" van het verweerschrift in hoger beroep gegeven uiteenzetting, dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat van de kant van belanghebbende is aangevoerd treft geen doel, daar de stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting dan wel feitelijke grondslag missen.

6. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.

7. Het hoger beroep is ongegrond.

8. Het Hof ziet geen reden de Inspecteur en onvoldoende reden belanghebbende te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing