Home

Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2810, BK-20/00390

Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2810, BK-20/00390

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 maart 2021
Datum publicatie
6 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:2810
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00390

Inhoudsindicatie

Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding; het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur is gegrond; gelet op de afkeurenswaardige proceshouding van de gemachtigde van belanghebbende maakt het Hof de door de Rechtbank toegekende vergoedingen van immateriële schade en proceskosten ongedaan; geen reden voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00390

Uitspraak van 4 maart 2021

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM, kantoor Doetinchem, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 februari 2020, nr. SGR 18/7220.

Overwegingen

1. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen het op 3 januari 2018 op aangifte hebben voldaan van belasting van personenauto’s en motorrijwielen van € 16.049 voor de Nederlandse registratie van een uit Duitsland afkomstige Audi RS6 - bij de uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard - ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld belanghebbende immateriële schade van € 500 te vergoeden en proceskosten van € 1.050 te betalen en de Inspecteur opgedragen belanghebbende het griffierecht van € 338 te vergoeden, met dien verstande dat die bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening.

2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 532 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft gereageerd bij aan de Inspecteur doorgezonden faxbericht van 10 juli 2020 ("Beantwoording Incidenteel Hoger Beroep") en faxbericht van 21 januari 2021 ("pleitnota"). De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 januari 2021. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de door dezelfde gemachtigde ingestelde hoger beroepen behandeld in de 15 zaken met de BK-nummers 20/00067, 20/00013 t/m 20/00027, 20/00065, 20/00066, 20/00068, 20/00069, 20/00245, 20/00246, 20/00247 t/m 20/00252, 20/00253 en 20/00254, 20/00378 t/m 20/00381, 20/00382 t/m 20/00387, 20/00388 en 20/00389, 20/00391 en 20/00392. Wat in het ene hoger beroep door partijen is aangevoerd en ingebracht geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere hoger beroepen.

3. In hoger beroep spitst, zo wil het Hof begrijpen, het geschil zich toe, net als bij de Rechtbank, op de vraag of belanghebbende in haar bezwaar ontvankelijk is. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4. Het Hof stelt voorop onvoldoende reden te zien de gemachtigde van belanghebbende in deze procedure te weigeren.

5. De beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgeving, wijzen naar 's Hofs oordeel niet anders uit dan dat de Rechtbank op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld dat de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd, gelet ook op de in onderdeel "Beschouwing" van het verweerschrift in hoger beroep gegeven uiteenzetting, dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat van de kant van belanghebbende is aangevoerd treft geen doel, daar de stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting dan wel feitelijke grondslag missen.

6. De Inspecteur heeft het Hof met de bij wijze van incidenteel hoger beroep gegeven, niet afdoende bestreden, feitelijke uiteenzetting over de alleszins afkeurenswaardige proceshouding van belanghebbende, althans haar gemachtigde, overtuigd dat belanghebbende, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, niet in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade en dus evenmin voor een vergoeding van proceskosten.

7. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.

8. Het hoger beroep is ongegrond en het incidentele hoger beroep gegrond.

9. Het Hof ziet geen reden de Inspecteur en onvoldoende reden belanghebbende te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing