Home

Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2819, BK-20/00378 t/m BK-20/00381

Gerechtshof Den Haag, 04-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2819, BK-20/00378 t/m BK-20/00381

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 maart 2021
Datum publicatie
21 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:2819
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00378 t/m BK-20/00381

Inhoudsindicatie

BPM; bezwaar tegen voldoening op aangifte; becijferingen op het laatste moment; (extra) leeftijdskorting; geen vermindering op basis van Kaderbesluit BPM; belemmeren van een reguliere voortgang van het proces; verwarring zaaien; geen reden voor het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-20/00378 t/m BK-20/00381

Uitspraak van 4 maart 2021

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM, kantoor Doetinchem, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 februari 2020, nummers SGR 18/6507, SGR 18/6508, SGR 18/6509 en SGR 18/6510.

Overwegingen

1. De Rechtbank - aan griffierechten is € 338 geheven - heeft de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur op de bezwaren tegen op vier aangiften gedane voldoeningen van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voor de Nederlandse registratie van uit het buitenland afkomstige personenauto’s ongegrond verklaard.

2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 532 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij aan de Inspecteur doorgezonden faxbericht van 21 januari 2021 ("pleitnota"). De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 januari 2021. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de door dezelfde gemachtigde ingestelde hoger beroepen behandeld in de 15 zaken met de BK-nummers 20/00067, 20/00013 t/m 20/00027, 20/00065, 20/00066, 20/00068, 20/00069, 20/00245, 20/00246, 20/00247 t/m 20/00252, 20/00253 en BK-20/00254, 20/00382 t/m 20/00387, 20/00388 en 20/00389, 20/00390, 20/00391 en 20/00392. Wat in het ene hoger beroep door partijen is aangevoerd en ingebracht geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere hoger beroepen.

3. In hoger beroep zijn, zo wil het Hof begrijpen, (nagenoeg) dezelfde geschilpunten als bij de Rechtbank aan de orde. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4. Het Hof stelt voorop onvoldoende reden te zien de gemachtigde van belanghebbende in deze procedure te weigeren.

5. De beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgeving, wijzen naar 's Hofs oordeel niet anders uit dan dat de Rechtbank met betrekking tot alle onderdelen van het geschil op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd, gelet ook op de in onderdeel "Beschouwing" van het verweerschrift in hoger beroep gegeven uiteenzetting, dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat van de kant van belanghebbende is aangevoerd treft geen doel, daar de stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting, feitelijke grondslag missen dan wel geenszins toereikend zijn onderbouwd. Wat dat laatste betreft heeft belanghebbende met wat zij pas op de zitting onder het opsommen van enkele becijferingen te berde heeft gebracht volstrekt onvoldoende gesteld om te concluderen dat zij in aanmerking komt voor (extra) leeftijdskortingen of verminderingen op basis van het Kaderbesluit BPM dan wel anderszins, bijvoorbeeld op basis van HR 1 mei 2020, nr. 18/02168. Wat betreft de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, die terecht heeft gewezen op het ernstig tekortschieten van het voorgeschotelde bewijs, neemt het Hof bovendien in aanmerking de op de zitting gemaakte, aannemelijk te achten en overigens niet afdoende weersproken, opmerking dat in de meeste gevallen eerder te weinig dan te veel bpm is voldaan. Al met al ziet het Hof, nog afgezien van het feit dat de gemachtigde van belanghebbende ook in deze zaak volhardt in zijn gewoonte verwarring te zaaien door vlak vóór dan wel op de zitting allerlei stukken en informatie te produceren zonder een ander doel dan het overvallen van de wederpartij en het belemmeren van een reguliere voortgang van het proces, geen reden het onderzoek voor het alsnog inbrengen van (aanvullende) becijferingen en andere informatie ter fundering van belanghebbendes als stellingen verpakte beweringen te heropenen.

6. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.

7. Het hoger beroep is ongegrond.

8. Het Hof ziet geen reden de Inspecteur en onvoldoende reden belanghebbende te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing