Gerechtshof Den Haag, 14-07-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2925, 2200003920
Gerechtshof Den Haag, 14-07-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2925, 2200003920
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 juli 2021
- Datum publicatie
- 31 mei 2023
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:2925
- Zaaknummer
- 2200003920
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2023:681.
Uitspraak
Rolnummer: 22-000039-20
Parketnummer: 09-797063-18
Datum uitspraak: 14 juli 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tachtig dagen, met aftrek van voorarrest. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2018 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, de Rijswijkseweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- slaan van voornoemde [slachtoffer] met een kettingslot, althans met een hard ijzeren voorwerp in zijn buik en/of zijn heup, althans tegen het lichaam, en/of
- op de grond duwen van die [slachtoffer] en het meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer], en/of
- meermalen schoppen en/of trappen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag), en/of
- gooien met een brandblusser in de richting van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daar niet geheel mee kan verenigen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2018 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, de Rijswijkseweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- slaan van voornoemde [slachtoffer]met een kettingslot, althans met een hard ijzeren voorwerp in zijn buik en/of zijn heup, althans tegen het lichaam, en/of
- op de grond duwen van die [slachtoffer] en het meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer], en/of
- meermalen schoppen en/of trappen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer](terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag), en/of
- gooien met een brandblusser in de richting van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, zoals weergegeven in de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer dan wel op putatieve noodweer, althans op noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de verdediging - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Aan het handelen van de verdachte is voorafgegaan dat de aangever de verdachte heeft aangevallen, waarbij de aangever, die een ingeklapt mes bij zich had, de verdachte heeft geslagen en de telefoon van de verdachte heeft gestolen, waarop de aangever is weggerend. De verdachte is vervolgens achter de aangever aangerend, waarna de (door de rechtbank bewezenverklaarde) openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden. Volgens de verdediging levert het stelen van een telefoon en ervandoor gaan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op waartegen met gepast geweld mag worden verdedigd om de telefoon terug te krijgen. De verdediging stelt primair dat de verdachte gepast geweld heeft gebruikt, te weten vijf klappen in het gezicht, om zijn telefoon terug te pakken van de aangever. Weliswaar had de aangever voordien al de telefoon laten vallen, maar dat was voor de verdachte niet kenbaar. De verdachte heeft op dit punt gedwaald en mocht er nog van uitgaan dat de aangever de telefoon had. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de eerdere aanval en de diefstal van de telefoon, en dat geen sprake was van een berekende/bewuste actie van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van de verweren stelt het hof het volgende voorop.
In artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In dat geval spreekt men van noodweer.
Putatieve noodweer kan worden aangenomen als sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. In dat geval spreekt men van noodweerexces.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vast.
Op 30 mei 2018 liep de verdachte over de brug bij de Rijswijkseweg te ’s-Gravenhage. [slachtoffer] (hierna: de aangever) rende naar de verdachte toe en sloeg hem. Tussen de aangever en de verdachte ontstond een vechtpartij, waarbij de telefoon van de verdachte op de grond viel. De aangever raapte de telefoon op van de grond en rende daarmee in de richting van het Shell tankstation aan de Rijswijkseweg. De verdachte rende erachteraan en riep meermalen: ‘Pak de dief!’. Tijdens het wegrennen is de telefoon van de verdachte op enig moment op de grond gevallen.
Een van de personen die al bij het tankstation stonden, probeerde de aangever, die langs hem rende, met een kettingslot te slaan. De aangever werd vervolgens door een tweede persoon die bij het tankstation stond, tegen zijn borst geschopt. Een derde persoon bracht de aangever naar de grond en schopte hem tegen zijn hoofd. De verdachte knielde naast de aangever op de grond en sloeg hem meerdere malen met de vuist in het gezicht. De persoon die de aangever eerder al schopte, schopte hem nog twee keer tegen zijn hoofd. Terwijl de aangever op de grond lag heeft de verdachte tegen hem gezegd: “Waar is mijn telefoon? Geef mijn telefoon terug.” De verdachte is door een omstander van de aangever weggetrokken en kreeg vervolgens van een van de andere personen zijn op de grond gevallen telefoon terug.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de situatie op de brug moet worden onderscheiden van die bij het tankstation.
Het hof acht aannemelijk dat de aangever op de brug een niet uitgeklapt mes in zijn hand had, zoals de verdachte heeft verklaard. Dat de aangever dit mes nog steeds voorhanden had toen bij het tankstation het bewezenverklaarde geweld op de aangever werd uitgeoefend, is echter niet gebleken of aannemelijk geworden.
Met de verdediging gaat het hof ervan uit dat op de brug een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte in de vorm van fysiek geweld heeft plaatsgevonden, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Deze situatie is echter naar het oordeel van het hof geëindigd toen de aangever wegrende.
Het hof kan de verdediging ook volgen in het standpunt dat het wegnemen van de telefoon van de verdachte door de aangever een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding opleverde, maar is – alles overziend - van oordeel dat de deelname van de verdachte aan de openlijke geweldpleging bij het tankstation niet geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen die aanranding. Nog daargelaten dat de aangever de telefoon niet meer in zijn bezit had toen de bewezenverklaarde geweldshandelingen zijn verricht, betrekt het hof hierbij in het bijzonder dat de aangever reeds door anderen tegen zijn borst was geschopt, naar de grond was gebracht en, terwijl hij op zijn rug op de grond lag, tegen zijn hoofd was geschopt, toen de verdachte naast de weerloos op zijn rug liggende aangever knielde en hem meerdere vuistslagen in het gezicht gaf.
Aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit is niet voldaan. De verdachte komt daarom geen beroep op (putatieve) noodweer toe.
Evenmin komt de verdachte een beroep op noodweerexces toe. Daarvoor is vereist dat de eerdere ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (op de brug) een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte heeft veroorzaakt en dat het bewezenverklaarde (excessieve) handelen daarvan een onmiddellijk gevolg is geweest. Dat is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de aangever heeft geslagen omdat hij zijn telefoon wilde en uit angst. De wens van de verdachte om de telefoon terug te krijgen kan niet als een hevige gemoedsbeweging in voormelde zin worden
aangemerkt. Dat de eerdere aanranding door de aangever bij de verdachte een hevige mate van angst heeft veroorzaakt, waarvan het handelen van de verdachte bovendien een onmiddellijk gevolg is geweest, in de zin dat het van doorslaggevend belang is geweest voor de aan de verdachte verweten gedraging, is niet aannemelijk geworden. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat de verdachte, nadat de aangever de verdachte had aangevallen en met medeneming van zijn telefoon was weggerend, achter de aangever is aangerend en aldus de confrontatie met hem heeft opgezocht. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat het meermalen slaan door de verdachte van de op dat moment al weerloos op zijn rug liggende aangever het onmiddellijke gevolg is geweest van hevige angst.
Het voorgaande leidt er toe dat het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen wordt verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten.
Het tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op: