Home

Gerechtshof Den Haag, 06-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:36, BK-20/00483

Gerechtshof Den Haag, 06-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:36, BK-20/00483

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
6 januari 2021
Datum publicatie
3 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:36
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00483

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een woonzorgcentrum. In geschil is of dat woonzorgcentrum moet worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet. Partijen verschillen van mening of de gezamenlijke woonkamers met keukens kwalificeren als delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Bij de beoordeling of de woonkamers dienen tot woning past het Hof het zogenoemde geschiktheidscriterium toe. Aan de hand van dat criterium kan een onroerende zaak als woning worden aangemerkt indien de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde in hoofdzaak is toe te rekenen aan delen daarvan die naar aard en inrichting bestemd en geschikt zijn om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Het Hof is van oordeel dat de woonkamers naar aard en inrichting bestemd en geschikt zijn tot woning te dienen. Dat in de woonkamers ook zorg wordt verleend aan de bewoners doet aan dat oordeel niet af. Aangezien is voldaan aan het criterium dat de woonkamers dienen tot woning behoeft geen beoordeling plaats te vinden of de woonkamers volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00483

in het geding tussen:

(gemachtigde: […] )

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 2 april 2020, nr. ROT 19/1521.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2017 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (het woonzorgcentrum), voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 1.240.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2018 ter zake van het woonzorgcentrum opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking en de aanslagen afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De beslissing van de Rechtbank luidt:

"De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit voor zover deze ziet op de aanslag ozb

gebruikersbelasting en de aanslag ozb eigenarenbelasting;

- vernietigt de aanslag gebruikersbelasting;

- vermindert de aanslag ozb eigenarenbelasting tot een aanslag berekend naar het tarief

voor woningen als bedoeld in artikel 220f, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;

- bepaalt dat [de Heffingsambtenaar] aan [belanghebbende] het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;

- veroordeelt [de Heffingsambtenaar] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.572,-.

1.4.

De Heffingsambtenaar is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 27 mei 2020 het hoger beroep aangevuld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is door de griffier van het Hof op 9 juli 2020 verzonden naar partijen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 10 november 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Het woonzorgcentrum bestaat, inclusief de begane grond, uit drie verdiepingen en heeft een oppervlakte van 878,3 m2.

2.2.1.

Op elke verdieping bevinden zich zes eenpersoonskamers, elk met een badkamer en toilet (appartementen), een gezamenlijke woonkamer met keuken, een gang en bergruimtes. Op de begane grond en de eerste verdieping is er bovendien nog een apart toilet. De eerste en tweede verdieping beschikken daarnaast over een (dak)terras.

De gezamenlijke woonkamers zijn ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik; ze zijn voorzien van een keuken en een openhaard en zijn ingericht met onder meer stoelen, tafels, kasten en een televisie.

2.2.2.

De stukken van het geding bevatten een overzicht met de ruimtes per verdieping en de daaraan toe te rekenen vierkante meters.

omschrijving

verdieping

aantal

m2

totaal

Eenpersoonskamer

Eenpersoonskamer

Eenpersoonskamer

Badkamer

Woonkamer

Keuken

Bergruimte

Bergruimte

Gang

Dakterras

Badkamer

WC

Eenpersoonskamer

Eenpersoonskamer

Gang

Bergruimte

Bergruimte

Woonkamer

Keuken

Terras

Badkamer

Badkamer

Eenpersoonskamer

Eenpersoonskamer

Bergkast

Gang

WC

Woonkamer

Keuken

2e

2e

2e

2e

2e

2e

2e

2e

2e

2e

1e

1e

1e

1e

1e

1e

1e

1e

1e

1e

BG

BG

BG

BG

BG

BG

BG

BG

BG

4

1

1

6

1

1

1

1

1

1

6

1

4

2

1

1

1

1

1

1

4

2

4

2

2

1

1

1

1

17,1

18,5

19,6

6

45,3

9,2

9,6

2,3

41,5

83,2

6

1,6

17,1

19,7

44,9

2,3

7

38,1

15,3

28,5

6

5,6

21,1

21,6

2,7

38,8

1,6

42,4

12,2

68,4

18,5

19,6

36

45,3

9,2

9,6

2,3

41,5

83,2

36

1,6

68,4

39,4

44,9

2,3

7

38,1

15,3

28,5

24

11,2

84,4

43,2

5,4

38,8

1,6

42,4

12,2

Totaal

878,3

2.3.

In het woonzorgcentrum wonen dementerende ouderen (de bewoners). Zij verblijven duurzaam in het woonzorgcentrum en beschikken niet elders over een woonruimte. Elke verdieping is gesloten, wat inhoudt dat de bewoners de verdieping waarop hun appartement is gelegen, niet vrijelijk kunnen verlaten. ’s Nachts verblijven de bewoners in hun eigen appartement. ’s Ochtends worden zij gewassen en aangekleed door het personeel. Daarna kunnen de bewoners in de gezamenlijke woonkamer terecht waar zij de mogelijkheid hebben televisie te kijken, spelletjes te spelen en te eten.

Voor alle bewoners geldt dat zij intensieve zorg nodig hebben. De bewoners van de appartementen op de begane grond krijgen zogenoemde palliatieve zorg. Die is nog intensiever dan die voor de bewoners op de andere verdiepingen.

De zorg wordt uit privacy-overwegingen voornamelijk verleend in de eigen kamers van de bewoners. Soms wordt, indien mogelijk, ook zorg verleend in de woonkamers, zoals het toedienen van medicijnen.

Omdat de bewoners niet alleen in de woonkamers kunnen verblijven, is daar personeel aanwezig om toezicht te houden.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen.

"1. In geschil is of de onroerende zaak moet worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220, aanhef en onderdeel a en artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet. De hoogte van de WOZ-waarde is niet in geschil. Volgens [belanghebbende] moet de onroerende zaak worden aangemerkt als woning, [de Heffingsambtenaar] is van mening van niet.

2. De onroerende zaak is een verpleeghuis, waarin op de begane grond palliatieve zorg wordt verleend aan mensen met een beperkte levensverwachting. Op de eerste en tweede verdieping bevindt zich een gesloten woongroep voor dementerenden. De totale oppervlakte is ongeveer 878 m².

3. Artikel 220 van de Gemeentewet luidt als volgt:

Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:

a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;

b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:

Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 220f, eerste lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:

De belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage wordt gelijkelijk vastgesteld voor onderscheidenlijk:

a. de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a;

b. de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel b, voor zover het onroerende zaken betreft die in hoofdzaak tot woning dienen.

4. Niet in geschil is – en de rechtbank sluit zich hierbij aan – dat [adres] één onroerende zaak is in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ.

5. De onroerende zaak bestaat op alle verdiepingen uit de appartementen van de bewoners (met een badkamer), gemeenschappelijke woonkamers met keuken en overige ruimten (gangen, wc’s en bergruimten). Verder bevindt zich bij de woonkamers op de eerste en tweede verdieping een terras. Niet in geschil is dat de overige ruimten niet aangemerkt kunnen worden als woning en niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Ook is niet is in geschil dat de appartementen (met badkamer) van de bewoners wel als woning in de zin van artikel 220a van de Gemeentewet kunnen worden aangemerkt.

6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gezamenlijke woonkamers en de daarbij horende keukens en terrassen dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinde.

Als de conclusie is dat dit het geval is, verschillen partijen niet van mening dat de waarde van de onroerende zaak in hoofdzaak, dat wil zeggen 70 % of meer, kan worden toegerekend aan woondelen, zodat de onroerende zaak dan als woning moet worden aangemerkt.

7. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden die uit het dossier of ter zitting zijn gebleken.

Op de eerste en tweede verdieping wonen dementerende ouderen die verblijven op gesloten afdelingen. Zij wonen hier duurzaam en beschikken niet elders over een woonruimte voor duurzaam verblijf. In de ochtend worden de bewoners in hun eigen appartement gewassen en aangekleed. Daarna worden de bewoners, als zij dit willen, naar de gezamenlijke woonkamer gebracht. Daar eten zij, spelen zij spelletjes en kijken zij televisie. Indien mogelijk vindt daar ook verzorging plaats, zoals het toedienen van medicijnen. Bezoek kan zowel in de woonkamers als op de eigen kamer worden ontvangen.

Op de begane grond is sprake van een soortgelijke situatie, ook daar verblijven de mensen in de gezamenlijke woonkamer voor zover mogelijk. De zorg is op de begane grond intensiever, maar het is geen hospice waarin mensen op een eigen kamer verblijven.

8. Ter zitting hebben partijen verklaard – en de rechtbank sluit zich daarbij aan – dat de hier voorliggende feiten op hoofdlijnen gelijk zijn aan de feiten in de zaak waarover het gerechtshof Den Haag op 26 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:38, uitspraak heeft gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat in een dergelijke situatie de gezamenlijke woonkamers moeten worden aangemerkt als woondelen van de onroerende zaak.

Anders dan [de Heffingsambtenaar] ter zitting heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding van deze uitspraak af te wijken. De rechtbank vindt de overwegingen van het hof Den Haag overtuigend. In de loop der tijd zijn ideeën over zorg veranderd. De laatste jaren wordt in instellingen geprobeerd het leven in een gezinssituatie zoveel mogelijk te benaderen. In de onroerende zaak is dat ook het geval. De omstandigheden in de onroerende zaak waarover het hier gaat verschillen daarom niet wezenlijk van die van een groot gezin, met dien verstande dat hier personeel aanwezig is om de woonbehoefte van de bewoners te ondersteunen. De gezamenlijke woonkamers (en de daarbij horende keukens en terrassen) van de onroerende zaak vallen daarom onder het eerste criterium van artikel 220a van de Gemeentewet (“delen van de onroerende zaak die dienen tot woning”). Omdat al aan dat criterium is voldaan, is niet meer van belang of een ruimte al dan niet volledig dienstbaar is aan woondoeleinden (zie rechtsoverweging 5.6 uit de uitspraak van hof Den Haag).

9. Omdat partijen het erover eens zijn dat in het geval de gezamenlijke woonkamers als woondelen zijn aan te wijzen, tenminste 70 % van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan woondelen, is het gelijk aan [belanghebbende].

Dit heeft tot gevolg dat de aanslag OZB gebruiker dient te worden vernietigd en de aanslag OZB eigenaar dient te worden verminderd tot een aanslag, berekend naar het woningentarief.

10. Het beroep is gegrond. [De Heffingsambtenaar] dient het door [belanghebbende] betaalde griffierecht te vergoeden.

11. De rechtbank veroordeelt [de Heffingsambtenaar] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572,-. (voor de bezwaarfase: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 261,- en wegingsfactor 1 en voor de beroepsfase: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). Van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing