Home

Gerechtshof Den Haag, 20-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:767, BK-20/00644

Gerechtshof Den Haag, 20-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:767, BK-20/00644

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
20 april 2021
Datum publicatie
10 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:767
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00644

Inhoudsindicatie

Uitspraak na verwijzing door de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1369).

Na het premievrij maken in 1995 van de als “vaste termijnverzekering” aangeduide overeenkomst is geen sprake meer van een levensverzekering maar van een spaarcontract.

De heffing over de renteaangroei in de periode tussen het premievrij maken en 31 december 2000 vindt plaats volgens de bepalingen van de invoeringswet IB 2001 (onderdeel AK). De bepaalde inkomsten uit vermogen worden voor de toepassing van de Wet IB 2001 aangemerkt als inkomen uit werk en woning. De renteaangroei wordt in goede justitie vastgesteld. Aangezien gesteld noch gebleken is dat de op 1 januari 2013 in aanmerking te nemen rendementsgrondslag het heffingvrije vermogen heeft overschreden, ziet het Hof geen aanleiding in het onderhavige jaar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vast te stellen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00644

in het geding tussen:

(gemachtigde: K.F. Jansen)

en

(vertegenwoordigers: […] , […] en […] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) van 5 juni 2018, nr. HAA 17/2621.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.990 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente ten bedrage van € 813 in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De beslissing van de Rechtbank luidt:

“- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.843;

- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 46 aan [belanghebbende] te vergoeden.”

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 16 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2490, het hoger beroep van de Inspecteur gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd.

1.5.

Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De Staatssecretaris van Financiën heeft daartegen verweer gevoerd. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Advocaat-Generaal heeft op 5 maart 2020 een conclusie genomen (ECLI:NL:PHR:2020:210). Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

1.6.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1369, BNB 2020/167 (het verwijzingsarrest), het beroep in cassatie gegrond verklaard. De beslissing van de Hoge Raad luidt:

“- verklaart het beroep in cassatie gegrond,

- vernietigt de uitspraak van het Hof,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

- draagt de Staatssecretaris op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128.”

1.7.

Naar aanleiding van het verwijzingsarrest hebben beide partijen een conclusie ingediend. Partijen hebben vervolgens op elkaars conclusie gereageerd. De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegezonden.

1.8.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 maart 2021. Beide partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 16 maart 1993 een “vaste termijnverzekering” (de overeenkomst) afgesloten bij [A] Levensverzekeringen N.V. ( [A N.V.] ).

2.2.

Tot de stukken van het geding behoort een op 13 maart 2013 ondertekend polisblad. Het polisblad vermeldt, voor zover van belang:

“VASTE TERMIJNVERZEKERING

POLISBLAD

(…)

[ [A N.V.] ] verzekert volgens deze polis en de bijbehorende voorwaarden:

Verzekeringnemer : [belanghebbende]

(…)

Verzekerde : [belanghebbende]

(…)

Ingangsdatum verzekering : 16-03-1993

Einddatum verzekering : 16-03-2013

Verzekerd bedrag

op de einddatum : : AUS $ 65.114,99

Begunstigde(n) : Standaardbegunstiging (zie polisvoorwaarden)

Rentevastperiode : Gelijk aan de duur van de verzekering.

Premievrij : Per 16-03-1995 is de polis premievrij gemaakt. Per de datum van premievrijmaking is geen premie meer verschuldigd.

Bijzonderheden : Het uit te keren verzekerd bedrag op de einddatum wordt verminderd met € 27.554,46 in verband met premieverlaging of premievrij making.

(…)

Eventueel eerder afgegeven polis(volg)bladen onder dit polisvolgnummer komen hierbij te

vervallen.”

2.3.

De eveneens tot de gedingstukken behorende “Polisvoorwaarden Vaste Termijnverzekering (Dollargarantiepolis)” (polisvoorwaarden) vermelden voor zover van belang:

“BegripsomschrijvingenArtikel 1

(…)

f. vaste termijnverzekering - een verzekering waarbij het verzekerde bedrag, dollargarantiepolis onafhankelijk van het in leven zijn van de verzekerde, op

de einddatum in Amerikaanse (US $) of Australische (Aus $) dollars wordt uitgekeerd. De polis geeft aan welke valutasoort wordt bedoeld.

(…)

Rechten van de Artikel 5

verzekeringnemer De verzekeringnemer heeft het recht met inachtneming

van hetgeen elders in deze voorwaarden nader is bepaald:

(…)

premievrij b. de verzekering premievrij te maken (…);

(…)

Premiebetaling Artikel 8

(…)

premievrijmaking 4. Bestaat er recht op premievrijmaking en is er

bovendien premievrije waarde bereikt, dan zal de verzekering 30 dagen na de eerste premievervaldag waarop geen premie is betaald, worden omgezet in een premievrije verzekering.

(…)

overlijden 6. De premies zijn verschuldigd tot de op het polisblad

vermelde einddatum doch niet langer dan tot de premievervaldag volgend op het overlijden van de verzekerde.

Premievrijmaking enArtikel 9

BegunstigingArtikel 10

DepotArtikel 16

“Naam: [belanghebbende]

Oordeel van de Rechtbank

Het verwijzingsarrest

Omschrijving geschil na verwijzing en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing