Home

Gerechtshof Den Haag, 21-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:899, BK-20/00602

Gerechtshof Den Haag, 21-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:899, BK-20/00602

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
21 april 2021
Datum publicatie
3 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:899
Zaaknummer
BK-20/00602

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Navorderingsaanslag verminderd. De Inspecteur komt in hoger beroep alsnog (deels) tegemoet wat betreft de aftrek van zakelijke kosten.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00602

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 juli 2020, nummer SGR 19/7703.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.222 (de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 1.155 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag en de rentebeschikking ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.

1.5.

De Inspecteur heeft vanwege ziekte en verkoudheidsklachten bij brief van 8 februari 2021 verzocht om uitstel van de fysieke zitting, dan wel om een digitale of telefonische zitting.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 februari 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij de Inspecteur door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel met beeld en geluid (‘Skype for Business’) aan de zitting heeft deelgenomen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende met zaaknummer BK-20/00606 betreffende de aan hem oplegde aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2017. Al hetgeen in de ene zaak is aangevoerd geldt, voor zover van belang, als te zijn aangevoerd in de andere zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal is op 17 februari 2021 in afschrift aan partijen gezonden.

1.7.

Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen de jaarverslagen van 2009 tot en met 2012 aan de Inspecteur te doen toekomen.

1.8.

De Inspecteur heeft op de door belanghebbende overgelegde stukken een schriftelijke reactie ingediend bij het Hof, waarvan een afschrift is gezonden aan belanghebbende. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten en partijen bij brief van 26 maart 2021 meegedeeld schriftelijk uitspraak te zullen doen.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende drijft sinds 1998 een eenmanszaak. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het bemiddelen bij aankopen en verkopen van onroerende zaken en het taxeren van onroerende zaken.

2.2.

In 2005 is belanghebbende in privé een lening aangegaan bij de ING-bank. Daarnaast is hij in 2004 ook zakelijk een lening aangegaan bij deze bank. Omdat de leningen niet zijn terugbetaald, zijn de vorderingen door de ING-bank overgedragen aan incassobureau [A] . In een door [A] opgesteld crediteurenoverzicht per 18 december 2014 is de privé-lening bij de ING-bank opgenomen voor een bedrag van € 30.000 en de zakelijke lening voor een bedrag van € 52.000.

2.3.1.

Begin 2008 is tussen belanghebbende en [B] B.V. h.o.d.n. [B1] een geschil ontstaan omtrent de ontbinding van tussen hen gesloten franchiseovereenkomsten.

2.3.2.

Bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 8 juli 2009 is belanghebbende door de Rechtbank Zwolle-Lelystad (zaaknummer 144921 / HA ZA 08-558) in een civiele procedure veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 45.000 aan [B1] , vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede tot het betalen van de proceskosten aan de zijde van [B1] . Belanghebbende heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

2.3.3.

[B1] heeft op basis van voormeld vonnis van Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 augustus 2009 executoriaal beslag laten leggen op de maandelijkse arbeidsongeschiktheidsuitkering van belanghebbende. In totaal is tot en met juli 2012 een bedrag van € 26.886,40 ingehouden (zie r.o. 2.9 van het hierna onder 2.3.6 vermelde vonnis van Rechtbank Zutphen).

2.3.4.

Op 22 oktober 2009 is [B1] failliet verklaard. Belanghebbende heeft in 2010 verzocht de onder 2.3.3 vermelde executie te staken in afwachting van de uitkomst van de hoger beroepsprocedure. Hieraan heeft de curator geen gehoor gegeven.

2.3.5.

Op 26 juni 2012 heeft in de hoger beroepsprocedure in deze zaak het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden (zaaknummer 200.039.135, ECLI:NL:GHLEE:2012:2804) de vordering van [B1] alsnog afgewezen, waarna de curator bij brief van 29 juni 2012 is verzocht om retourbetaling van de geïncasseerde bedragen. De curator heeft daarop laten weten dat de betalingsverplichtingen inzake de geïncasseerde bedragen en de proceskostenveroordeling gezien worden als een concurrente boedelvordering, dat de vordering van belanghebbende als boedelschuld wordt meegenomen, dat er een preferente boedelcrediteur is, die een vordering heeft die groter is dan het huidige boedelsaldo en dat op dit moment niet overgegaan kan worden tot uitkering aan belanghebbende.

2.3.6.

Bij vonnis van 18 september 2012 heeft Rechtbank Zutphen (zaaknummer 132213 / KG ZA 12-228, ECLI:NL:RBZUT:2012:BX9445) in een kort gedingprocedure tussen belanghebbende en de curator geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de curator qq dan wel pro se onrechtmatig heeft gehandeld jegens belanghebbende. Belanghebbendes vorderingen zijn afgewezen.

2.4.

Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar (2016) aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.851, bestaande uit winst uit onderneming van € 37.572 negatief, belastbare pensioen-, lijfrente- en andere uitkeringen van € 55.547 en inkomsten uit eigen woning van € 6.124 negatief. In de bij de aangifte gevoegde winst- en verliesrekening is een bedrag van € 54.495 aan bedrijfslasten opgenomen. De post ‘schulden aan kredietinstellingen’ op de bij de aangifte gevoegde balans bedraagt per ultimo 2016 € 115.000 en is daarmee ten opzichte van de aangifte IB/PVV 2015 gestegen met een bedrag van € 41.000.

2.5.

De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd conform de ingediende aangifte.

2.6.

In september 2018 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar, onder meer, de juistheid van de ingediende aangifte IB/PVV 2016. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 februari 2019 (het controlerapport). In het controlerapport is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“1.3 Verloop onderzoek

(…)

Het onderzoek heeft, in het bijzijn van [belanghebbende], plaatsgevonden op het adres [adres belanghebbende]. Tijdens het bezoek op 13 september 2018 bleek dat er geen aansluiting was tussen de ingediende aangiften en de overgelegde balans en verlies en winstrekening. Aan geen van deze gegevens lag een controleerbaar overzicht ten grondslag. Omdat de in ordners opgeborgen facturen ook niet direct herleidbaar waren, is besloten het onderzoek uit te stellen. De ex-vrouw van [belanghebbende], mevrouw [naam], zou de administratie op orde brengen en aan de hand van de aanwezige facturen nieuwe overzichten maken van de kosten. Vanwege ernstige gezondheidsklachten van [belanghebbende] is het tweede bezoek pas uitgevoerd op 22 januari 2019.

(…)

2.4

Administratie

De administratie van [belanghebbende] bestaat uit verzekeringspolissen, inkomende facturen/bonnen van gemaakte kosten en uitgaande facturen van de jaren 2015 tot en met 2017.

(…)

4.2

Kosten

Zoals bij 1.3 reeds is vermeld is er door mevrouw [naam] een nieuw overzicht van de kosten van de jaren 2015 tot en met 2017 gemaakt aan de hand van aanwezige facturen. Echter, niet alle kosten kunnen als (volledig) zakelijk worden aangemerkt.

(…)

2014 2015 2016

Kosten volgens aangifte (…) (…) € 54.495

Vastgestelde kosten (…) (…) € 14.530

Verschil (…) (…) € 39.965

(…)

Correctie 2016 Minder kosten € 39.965

(…)

4.3

Fiscale winst

Na bovengenoemde wijziging wordt de fiscale winst als volgt:

2014 2015 2016

Omzet (…) (…) € 10.807

Kosten (…) (…) € 14.530

Fiscale winst (…) (…) € -3.723

(…)

4.5

MKB winstvrijstelling

(…)

Hieronder geef ik in een schema de aanpassingen aan van de MKB-winstvrijstelling vanwege de genoemde correcties.

2014 2015 2016

Nieuwe vastgestelde winst (…) (…) € -3.723

MKB-winstvrijstelling 14% (…) (…) € 521

In aangifte aangegeven MKB winstvrijstelling (…) (…) € 6.116

Verschil (…) (…) € 5.595

(…)

Correctie 2016 Minder bijtelling € 5.595

(…)

5 Overzicht correcties

(…)

5.3

Inkomen uit werk en woning (box 1)

2014 2015 2016 2017

Aangegeven inkomen uit werk (…) (…) € 11.851 (…)

en woning (Box 1)

(…)

Correctie punt 4.3 (…) (…) € 39.965 (…)

Correctie [punt 4.5, Hof] (…) (…) € -5.595 (…)

Gecorrigeerd inkomen uit werk (…) (…) € 46.221 (…)

en woning (Box 1)”

2.7.

Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing