Home

Gerechtshof Den Haag, 09-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1012, BK-21/00432

Gerechtshof Den Haag, 09-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1012, BK-21/00432

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 juni 2022
Datum publicatie
30 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1012
Zaaknummer
BK-21/00432

Inhoudsindicatie

Art. 8:77 Awb; vormgebrek; uitspraak Rechtbank niet ondertekend; belanghebbende niet in zijn belangen geschaad; ontvankelijkheid; bezwaar buiten termijn ingediend; geen verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00432

in het geding tussen:

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)

en

de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 18 mei 2021, nummer ROT 20/3888.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij op één biljet (nummer […] ) verenigde beschikkingen de waarde op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van een onroerende zaak in de gemeente Goeree-Overflakkee en drie onroerende zaken in de gemeente Hoeksche Waard, vastgesteld voor het kalenderjaar 2020, naar de waardepeildatum 1 januari 2019 (de beschikkingen). Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen van de gemeentes Goeree-Overflakkee en Hoeksche Waard voor het jaar 2020 en de aanslagen wegenheffing en watersysteemheffing van het waterschap Hollandse Delta (de aanslagen) aan belanghebbende opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen en de aanslagen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van eenmaal € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van eenmaal € 134 geheven. Gemachtigde van belanghebbende heeft bij brieven van 2 augustus 2021 en 23 augustus 2021 een beroep op betalingsonmacht griffierecht gedaan. Dit beroep op betalingsonmacht is afgewezen bij brief van 8 september 2021, omdat geen gegevens over de financiële omstandigheden van belanghebbende waren verstrekt. Het griffierecht is reeds betaald. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 april 2022. Partijen hebben aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De beschikkingen en aanslagen zijn gedagtekend 29 februari 2020.

2.2.

De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen de beschikkingen en aanslagen bij brief met dagtekening 9 april 2020 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is op 1 mei 2020 bij de Gemeente Goeree-Overflakkee ingekomen en op 30 april 2020 bij het waterschap Hollandse Delta.

2.3.

De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar op 17 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het overschrijden van de bezwaartermijn.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“3. De dagtekening van de aanslag is 29 februari 2020. Verweerder stelt twee (identieke) bezwaarschriften te hebben ontvangen: een van eiser zelf, ontvangst op 1 mei 2020 en één van de gemachtigde van eiser, ontvangst op 30 april 2020. Verweerder documenteert de ontvangstdatum van het bezwaar van eiser met een afbeelding van de voorzijde van een enveloppe waarop valt te lezen, dat de frankering is gecontroleerd op 200430 (de rechtbank begrijpt dat als 30 april 2020) en een stempel "1 mei 2020" waarmee verweerder stelt de datum van ontvangst te hebben vastgelegd. Verweerder wijst in dit verband voorts op de datum van de in deze procedure door gemachtigde van eiser overgelegde volmacht: 29 april 2020. Verweerder hanteert 28 april 2020 als de datum waarop het bezwaar is verzonden.

4. In het bezwaarschrift wordt niet ingegaan op de dagtekening of de verzenddatum van de aanslag. Gemachtigde van eiser heeft, op de uitnodiging van de rechtbank om zich uit te laten over de datum van het bezwaar, in zijn brief van 1 september 2020 meegedeeld dat eiser "de desbetreffende aanslag niet eerder heeft mogen ontvangen!". In het beroepschrift (niet gedagtekend, ontvangst bevestigd door de rechtbank op 23/24 juli 2020) en de brieven van gemachtigde van eiser van 20, 25 en 31 augustus en 14 oktober 2020 en van 25 januari en 31 maart 2021 wordt niet ingegaan op de verhouding tussen de dagtekening van het bezwaarschrift en de constatering in de uitspraak op bezwaar, dat het bezwaarschrift te laat zou zijn verzonden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat het bezwaarschrift op 9 april 2020 en dus tijdig is ingediend en voorts dat verweerder hem, alvorens in bezwaar over de ontvankelijkheid te beslissen, de gelegenheid had moeten geven om zich nader uit te laten over de door verweerder veronderstelde datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Eiser had dan een verklaring van PostNL kunnen vragen omtrent de discrepantie tussen de datum waarop hij het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd en de datum van ontvangst zoals gesteld door verweerder. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting vermeld, dat hij jaarlijks een nieuwe volmacht vraagt. Eiser verzoekt om vergoeding van de schade die hij heeft geleden, doordat de behandeling van het bezwaar en het beroep langer hebben geduurd dan redelijk is.

5. De uitspraak op bezwaar en het beroep draaien om de vaststelling door verweerder dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is verzonden. In dat verband zijn twee data van belang: die waarop eiser de aanslag heeft ontvangen en die waarop zijn bezwaarschrift is verzonden.

6. Nu gemachtigde van eiser, naar eigen zeggen op 9 april 2020, bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag onder vermelding van het nummer van de aanslag, is zijn algemene mededeling dat eiser de aanslag "niet eerder" zou hebben ontvangen, niet aannemelijk. Bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel acht de rechtbank aannemelijk, dat de aanslag óp of rond 29 februari 2020 succesvol is verzonden en dat het bezwaar niet eerder dan op 28 april 2020 is verzonden. Deze laatste vaststelling is mede gebaseerd op de door verweerder overgelegde afbeelding van de voorzijde van een enveloppe met frankeringsstempel en stempel van de datum van ontvangst. Daarmee is het bezwaar verzonden na afloop van de termijn van zes weken. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

7. In de beslissing op bezwaar was vermeld, dat het bezwaar niet binnen de zes weken termijn was ontvangen. Gemachtigde van eiser heeft in de beroepsfase ampel gelegenheid gehad om zich tot PostNL te wenden met vragen over de bezorging van zijn brief en die van eiser in april 2020. Hij heeft dat - voor zover valt op te maken uit de stukken - niet gedaan. Onder die omstandigheden kan een klacht met de strekking, dat eiser daartoe in bezwaar de gelegenheid had moeten krijgen, wat daar verder ook van zij, niet slagen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

9. Nu geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing