Home

Gerechtshof Den Haag, 09-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1036, BK-21/01176 en BK-21/01177

Gerechtshof Den Haag, 09-06-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1036, BK-21/01176 en BK-21/01177

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 juni 2022
Datum publicatie
14 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1036
Zaaknummer
BK-21/01176 en BK-21/01177

Inhoudsindicatie

Artikel 10.21 lid 1 Wet Milieubeheer; artikel 10.26 lid 1 Wet Milieubeheer; afvalstoffenheffing; gemeente voldoet niet aan inzamelplicht.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/01176 en BK-21/01177

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 oktober 2021, nummers SGR 20/7803 en SGR 20/7804.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor de jaren 2019 en 2020 een aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Rijswijk (de gemeente) opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 293,88 en € 336,00.

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft de tegen de aanslagen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134.

1.5.

De Heffingsambtenaar heeft op 26 april 2022 een nader stuk ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 mei 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende en zijn partner wonen sinds 28 oktober 2017 in een onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de woning). De woning is gelegen in een hofje met kantoorpanden waarvan enkele kantoorpanden mede zijn voorzien van een woonbestemming. Belanghebbende is de enige die gebruik maakt van de woonbestemming. In de directe omgeving van het hofje zijn uitsluitend kantoorpanden gesitueerd.

2.2.

Voor de afvoer van afvalstoffen heeft belanghebbende een Avalex-afvalpas gekregen van de gemeente, waarmee hij zijn afval kan aanbieden bij alle ondergrondse afvalcontainers en bij de milieustraat in de Gemeente Rijswijk.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“4. Op grond van artikel 3 van de Verordeningen afvalstoffenheffing 2019 en 2020 van de gemeente Rijswijk (de Verordeningen) wordt afvalstoffenheffing geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer (Wet) een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is slechts dan niet sprake van een perceel indien het gaat om een gedeelte van een onroerende zaak dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan (vgl. Hoge Raad, 29 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5343).

5. In artikel 10.21, eerste lid, van de Wet is bepaald dat de gemeenteraad en burgemeester en wethouders ervoor zorg dienen te dragen dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen, met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen, worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. In artikel 10.22, eerste lid, van de Wet is bepaald dat elke gemeente er zorg voor draagt dat grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen ontstaan.

6. Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is van een perceel waarvoor een verplichting tot inzameling geldt. Niet in geschil is dat het object een reguliere woning betreft, met een keuken, toilet en badkamer en dat het object wordt bewoond door een particulier (namelijk eiser en zijn partner). Dat betekent dat bij het object afvalstoffen kunnen ontstaan die van huishoudelijke aard zijn. Op grond van artikel 10.21, eerste lid, van de Wet en artikel 10.22 , eerste lid van de Wet geldt dan dat het object als een perceel dient te worden aangemerkt waarvoor een verplichting tot inzameling van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Hieruit volgt dat eiser, als de gebruiker van het perceel, op grond van artikel 3 van de Verordeningen voor de onderhavige jaren belastingplichtig is voor de afvalstoffenheffing. Het al dan niet gebruikmaken van de gemeentelijke huisvuilophaaldienst is niet relevant voor de verschuldigdheid van afvalstoffenheffing. Het gaat immers om het gebruik van een perceel waarvoor een verplichting tot inzameling van huishoudelijke afvalstoffen geldt. De stelling van eiser ter zitting dat het object een hybride bestemming - wonen en werken - heeft, maakt dit niet anders. Verweerder heeft de onderhavige aanslagen dan ook terecht aan eiser opgelegd.

7. Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op coulance, merkt de rechtbank op dat zij niet de mogelijkheid heeft om verweerder op te dragen de onderhavige aanslagen uit coulance te vernietigen. Toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule is een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, die niet door de rechtbank kan worden getoetst.

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.

In geschil is of de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd; meer specifiek is thans nog in geschil of de gemeente voldoet aan haar inzamelplicht ter zake van huishoudelijke afvalstoffen.

4.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de aanslagen.

4.3.

De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing