Home

Gerechtshof Den Haag, 04-05-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1089, BK-21/00400

Gerechtshof Den Haag, 04-05-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1089, BK-21/00400

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 mei 2022
Datum publicatie
21 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1089
Zaaknummer
BK-21/00400

Inhoudsindicatie

Artikel 15, lid 1, Wet OB 1968; belanghebbende heeft geen recht op aftrek van de voorbelasting op twee facturen die betrekking hebben op het vervaardigen van een schetsontwerp; niet aannemelijk dat de kosten zijn gemaakt voor belaste doeleinden; zakelijk karakter.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00400

in het geding tussen:

(gemachtigde: A.F. van Hecke)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 mei 2021, nummer SGR 20/2743.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 bij beschikking, gedagtekend 26 juli 2019 (de beschikking), geen teruggaaf van omzetbelasting verleend. Belanghebbende is over hetzelfde tijdvak een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, gedagtekend 27 juni 2019, opgelegd ten bedrage van € 144 (de naheffingsaanslag). Een boete is niet opgelegd en evenmin is belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 270. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is op 7 maart 2022 een nader stuk ontvangen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 maart 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds 1 februari 1982 met haar eenmanszaak met handelsnaam Kantoor [naam] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Belanghebbende drijft een belasting- en organisatieadviesbureau.

2.2.

Uit een door belanghebbende overgelegde intentieverklaring blijkt dat deze is overeengekomen door [A N.V.] (opdrachtneemster) en de heer [B] en [belanghebbende] (opdrachtgever). De intentieverklaring heeft betrekking op het vervaardigen van een schetsontwerp dat, voorafgaand aan het opstellen van een aannemingsovereenkomst, zal worden voorgelegd aan de welstandscommissie en getoetst aan het bestemmingsplan. De kosten voor het maken van dit ontwerp bedragen € 15.000 (exclusief € 3.150 omzetbelasting) en dienen voorafgaand aan de werkzaamheden te zijn voldaan. Als tussen de opdrachtneemster en opdrachtgever geen aannemingsovereenkomst wordt gesloten dan worden de kosten niet terugbetaald en geldt een en ander als vergoeding voor verrichte werkzaamheden.

2.3.

Belanghebbende heeft met dagtekening 12 juli 2018 een aangifte voor de omzetbelasting ingediend voor het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 (de aangifte). De aangifte resulteert in een verzoek tot teruggaaf tot een bedrag van € 3.006. De aangifte is als volgt samengesteld:

Omzet

BTW

1a omzet 21%

€ 1.978

€ 415

5b voorbelasting

-/- € 3.421

Terug te vragen

€ 3.006

2.4.

De Inspecteur heeft met de beschikking het bedrag van € 3.150 aan voorbelasting die betrekking heeft op twee facturen van [A N.V.] van in totaal € 15.000 (exclusief btw) niet in aftrek toegestaan en daarmee de teruggaaf van voorbelasting geweigerd. Deze weigering is belanghebbende telefonisch medegedeeld, tezamen met de aankondiging van de naheffingsaanslag.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft over het beroep van belanghebbende het navolgende geoordeeld, waarbij belanghebbende is geduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Geschil

8. In geschil is of het teruggaafverzoek terecht is afgewezen en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de kosten een zakelijk karakter hebben en dat zij recht heeft op aftrek van voorbelasting. Voorts heeft verweerder de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd. Tot slot stelt eiseres dat zij recht heeft op een schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

10. Verweerder stelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat er recht op vooraftrek bestaat en daarom het verzoek om teruggaaf terecht is afgewezen. Daarmee is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

Beoordeling van het geschil

11. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) is als voorbelasting aftrekbaar de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij recht heeft op aftrek van voorbelasting.

12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Eiseres heeft kopieën overgelegd van twee facturen die zijn gericht aan De heer [B] en [belanghebbende] . De eerste factuur is gedagtekend 24 januari 2018 en heeft als omschrijving van de werkzaamheden: “Volgens intentieverklaring d.d. 23 januari 2018”. De tweede factuur is gedagtekend 5 november 2018 en heeft als omschrijving: “Volgens intentieverklaring d.d. 23 januari 2018. Resterende 50%”. Uit de door eiseres overgelegde intentieverklaring blijkt dat deze is overeengekomen door [A N.V.] (opdrachtneemster) en de heer [B] en [belanghebbende] (opdrachtgever). De intentieverklaring heeft betrekking op maken van een schetsontwerp (bouwplan) dat, voorafgaand aan het opstellen aannemingsovereenkomst, zal worden voorgelegd aan de welstandscommissie en zal worden getoetst aan het bestemmingsplan. De kosten voor het maken van dit ontwerp bedragen € 15.000 (exclusief BTW) en dienen voorafgaand aan de werkzaamheden te zijn voldaan. Indien tussen de opdrachtneemster en opdrachtgever geen aannemingsovereenkomst wordt gesloten dan worden de kosten niet terugbetaald en geldt één en ander als vergoeding voor verrichte werkzaamheden. De rechtbank oordeelt daarover als volgt. De aan eiseres uitgereikte facturen hebben betrekking op de voorbereiding van een aannemingsovereenkomst. Uit de intentieverklaring en uit de op de facturen vermelde omschrijvingen kan slechts worden afgeleid dat de diensten betrekking hebben op een project, dat wil zeggen op de voorgenomen bouw van onroerende zaken die na 2018 zal plaatsvinden. Niet gesteld of gebleken is dat er (inmiddels) een schetsontwerp is gemaakt, waaruit kan worden afgeleid wat er gaat worden gebouwd. Tijdens de zitting heeft eiseres verklaard dat het gaat om de bouw van meerdere onroerende zaken, waaronder woonhuizen en kantoorpanden op grond die thans privébezit is. De bouwprestatie zal zeker niet door het kantoor [naam] worden geleverd. Eiseres en/of de heer [B] zullen slechts de ondergrond inbrengen, met als tegenprestatie een kantoorgebouw al dan niet in combinatie met een woning. Op dit moment zijn alle opties nog open. Dit betekent dat uit de facturen noch uit de intentieverklaring en de toelichting van eiseres kan worden afgeleid dat het gaat om een dienst geleverd aan eiseres in het kader van de uitoefening van haar bedrijf en of de dienst uitsluitend betrekking heeft op belaste levering dan wel op vrijgestelde levering van onroerende zaken. Verweerder heeft dus terecht de aan eiseres in rekening gebrachte omzetbelasting gecorrigeerd. Het beroep is in zoverre ongegrond.

13. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook indien eiseres wel in het bewijs was geslaagd, zij de omzetbelasting van de factuur met dagtekening 5 november 2018 niet in aftrek had kunnen brengen, immers de aangifte heeft betrekking op het eerste kwartaal. De stelling van eiseres dat verweerder ambtshalve deze factuur had moeten meenemen in de aangifte omzetbelasting van eiseres over het vierde kwartaal volgt de rechtbank niet. Er is geen enkele (wettelijke) bepaling die deze stelling onderschrijft.

14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd, waarvan een half jaar aan de bezwaarfase dient te worden toegerekend. De bezwaarschriften zijn op 25 juni 2019 respectievelijk 30 juli 2019 door verweerder ontvangen. Nu de rechtbank op 13 mei 2021 uitspraak doet, is van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake.

15. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder de uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft de bezwaren van eiseres als samenvatting opgenomen en tevens wordt uit de uitspraak op bezwaar voldoende duidelijk op welke gronden de bezwaren van eiseres zijn afgewezen.

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing