Home

Gerechtshof Den Haag, 17-11-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2381, BK-21/00994

Gerechtshof Den Haag, 17-11-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2381, BK-21/00994

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
17 november 2022
Datum publicatie
28 december 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:2381
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00994
Relevante informatie
Art. 9 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Het bieden van parkeergelegenheid bij een meerdaags festival moet voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandige prestatie worden beschouwd.

Belanghebbendes beroep op het besluit van 22 december 2017, nr. 2017/16288, Stcrt. 2017, 72177 waarin is neergelegd dat exploitanten van kamp-, hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijven het verlaagde tarief kunnen toepassen op het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto aan kampeerders en personen die voor een korte periode verblijf houden, slaagt.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00994

in het geding tussen:

fiscale eenheid [X] B.V., [X-1] B.V. c.s. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: M.L.J. van Oss)

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 augustus 2021, nummer SGR 20/5845.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak augustus 2019 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 7.558.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als “verweerschrift”, ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 oktober 2022. Partijen zijn verschenen. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende organiseert muziekevenementen waaronder [Festival I] en [Festival II] . Ter zake van onder meer deze activiteiten is belanghebbende ondernemer voor de heffing van omzetbelasting.

2.2.

Festival I en Festival II zijn meerdaagse evenementen. Bij beide festivals wordt kampeergelegenheid geboden. Bij de prijs van het festivalticket is een plek op de tentencamping inbegrepen. Een festivalticket geeft toegang tot het volledige, meerdaagse festival. Er worden geen dagkaarten voor de festivals verkocht. Bij de festivals zijn tijdelijke parkeerterreinen ingericht. Bezoekers van de festivals kunnen (een combinatie) van de volgende diensten afnemen:

Een festivalticket (of groepsticket)

2.2.1.

Dit ticket geeft toegang tot het volledige festival (inclusief overnachtingen), een plek op de tentencamping en vervoer per pendelbus van en naar (een) nabijgelegen treinstation(s), te weten de stations [plaats 1] en [plaats 2] respectievelijk station [plaats 3] . Er worden geen dagkaarten verkocht.

Een campercampingticket

2.2.2.

Bezoekers die met camper, caravan of vouwwagen komen, worden op de ‘campercamping’ geplaatst en dienen in aanvulling op een festivalticket een campercamping ticket te kopen. Dit ticket is alleen geldig in combinatie met een festivalticket. Er worden verschillende varianten van dit ticket aangeboden. Het campercampingticket geeft tevens recht op een parkeerplaats voor een eventuele, trekkende auto.

Een groepscamping ticket

2.2.3.

Bezoekers die gegarandeerd samen op een plek op de camping willen staan, dienen in aanvulling op een festivalticket een groepscamping ticket te kopen. Dit ticket is alleen geldig in combinatie met een festivalticket.

Een accommodatieticket

2.2.4.

Bezoekers van Festival I kunnen in aanvulling op een festivalticket een accommodatie boeken op het [terrein] . Daarbij zijn er drie ‘luxe categorieën’: Basic, Comfort en DeLLuxe. Bij een boeking Comfort en DeLLuxe is één parkeerkaart in de prijs begrepen. Bezoekers van Festival II kunnen in aanvulling op het festivalticket een accommodatie boeken op het [resort] , bestaande uit tipi’s, hutten, caravans, koepeltenten en legertenten.

Parkeerkaart

2.2.5.

Bezoekers die met de auto komen, moeten apart betalen voor een parkeerplaats op het bij het festival behorende parkeerterrein. De prijs van de parkeerkaart bedroeg (in 2019) € 18,50 in de voorverkoop en € 27,50 op het terrein. De parkeerkaart is de gehele festivalperiode geldig. Bij aankomst op de festivals wordt er een sticker op de auto geplakt of wordt een parkeerkaart uitgereikt waarmee de bezoeker onbeperkt het parkeerterrein op en af kan rijden. Het is niet mogelijk om een parkeerkaart te kopen voor één dag. Een parkeerkaart kan alleen worden aangeschaft op vertoon van een festivalticket. Het is niet toegestaan om in de omgeving van het festival in de berm te parkeren.

2.3.

De festivals hebben, ook vanuit een duurzaamheidsperspectief, diverse faciliteiten in het leven geroepen om bezoekers in staat te stellen met het openbaar vervoer te komen. In dit verband voorziet belanghebbende onder meer in speciale treinretours en pendelbussen (met op drukke momenten nog extra bussen) tussen de festivalterreinen en de dichtstbijzijnde in- en uitstapplaatsen van het openbaar vervoer. Gemiddeld vertrekt er iedere 20 minuten een bus. Ook kan de festivalbezoeker kiezen voor de motor (geen parkeerkaart nodig), de fiets ((gratis) fietsenstalling) of de zogenoemde Kiss & Ride (voor het halen en brengen van bezoekers zijn aparte zones ingericht).

2.4.

De stukken van het geding bevatten een indicatie over het jaar 2019 van het gebruikte vervoer richting Festival I en Festival II. De indicatie luidt als volgt:

Festival I:

Vervoer per

Bezoekers

P.P voertuig

Voertuigen

In %

Auto op parkeerterrein

37.310

2,14

17.435

57,4

Campers/Caravans

5.850

2,8

2.089

9,0

NS/Pendelbus

8.125

12,5

Eventtravel

6.500

50

130

10,0

Taxi

650

2

325

1,0

Fiets, Brommer & Loop

2.015

3,1

Kiss & Ride

4.550

2,2

2.068

7,0

Totaal

65.000

22.047

100

Festival II:

Vervoer per

Bezoekers

P.P voertuig

Voertuigen

In %

Auto op parkeerterrein

21.375

2,1

10.179

57,0

Campers/Caravans

2.438

2,5

975

6,5

NS

9.375

25,0

Taxi

188

0,5

Fiets, Brommer & Loop

2.625

7,0

Kiss & Ride

1.500

2,3

652

4,0

Totaal

37.500

11.806

100

2.5.

In de aangifte omzetbelasting over de maand augustus 2019 heeft belanghebbende over de opbrengst van de parkeerkaarten omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief. De Inspecteur heeft naar aanleiding hiervan met dagtekening 26 maart 2020 een naheffingsaanslag over het tijdvak augustus 2019 opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

“9. In afwijking van het beginsel dat het algemene tarief wordt toegepast op goederenleveringen en diensten, voorziet artikel 98 van de Btw-richtlijn in de mogelijkheid om verlaagde btw-tarieven toe te passen. Bijlage III bij deze richtlijn bevat een exhaustieve lijst van categorieën goederenleveringen en diensten waarvoor dat geldt. De Nederlandse wetgever heeft in artikel 9, tweede lid, onderdeel b in samenhang met Tabel I van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

10. Op grond van Tabel I, letter b, post 14, onderdeel d van de Wet OB valt onder meer het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen onder het verlaagde tarief. Tabel I, letter b, post 10 van de Wet OB staat een verlaagd tarief toe voor het geven van gelegenheid tot kamperen binnen het kader van het kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor korte periode verblijf houden.

11. Aangezien het verlaagde tarief een uitzondering vormt op de algemene toepassing van de btw, moeten de bewoordingen van bijlage III en van de daarop gebaseerde Tabel I bij de Wet OB strikt worden uitgelegd.

12. Uit artikel 2 van de Btw-richtlijn vloeit voort dat elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd. De handeling die economisch gezien uit één prestatie bestaat mag echter niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald omdat anders de goede werking van het btw-stelsel zou worden aangetast. Er is sprake van één enkele prestatie wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige verricht voor de klant, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. In bepaalde omstandigheden moeten verschillende formeel gescheiden prestaties die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing kunnen leiden, worden beschouwd als één enkele handeling wanneer zij niet zelfstandig zijn. Dit laatste is met name het geval wanneer een of meer elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Om te bepalen of sprake is van meerdere van elkaar te onderscheiden hoofddiensten of van één enkele dienst, moet worden vastgesteld wat de kenmerkende elementen van de desbetreffende handeling zijn en moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de dienstverrichting plaatsvindt. Het antwoord op de vraag of sprake is van een of verschillende prestaties moet worden bepaald aan de hand van het perspectief van de modale consument.[1]

13. De rechtbank stelt vast dat in de onderwerpelijke gevallen het verlenen van toegang tot het festival, inclusief het bieden van kampeergelegenheid, één economische prestatie vormt. Het is niet mogelijk om het ene element van deze samengestelde prestatie als de hoofddienst en het andere als de bijkomstige dienst te beschouwen. De samenstellende elementen van de prestatie, te weten de toegang tot het festival en de gelegenheid tot kamperen zijn, vanuit het oogpunt van de modale consument en gelet op het doel ervan als gelijkwaardig te beschouwen. Daarbij overweegt de rechtbank dat een festivalticket immer een recht op kamperen omvat, er géén dagkaarten beschikbaar zijn, dat het evenement als een combinatie van een festival en kampeerevenement wordt geadverteerd en aangeboden, er slechts één prijs voor beide elementen wordt berekend en dat dit samenstel van elementen alleen als één geheel kan worden afgenomen. Aangezien beide elementen van deze ene economische prestatie onder het lage tarief vallen, kan op het economische geheel ook het lage tarief worden toegepast.

14. Anders dan eiseres bepleit, maakt het bieden van de mogelijkheid tot parkeren geen onderdeel uit van de onder 13 bedoelde economische prestatie. De rechtbank overweegt daarbij dat de Hoge Raad een aantal richtinggevende arresten heeft gewezen over de vraag of er ten aanzien van het geven van gelegenheid tot parkeren sprake is van een bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie, dan wel een zelfstandige prestatie.[2] In het laatstelijk hierover gewezen arrest van 7 mei 2021[3] is door de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:

“3.2.3 Voor een ondernemer die tegen een afzonderlijke vergoeding bezoekers parkeergelegenheid aanbiedt op de plaats waar hij tegen vergoeding toegang tot een attractiepark als het onderhavige verleent, geldt het volgende. Omdat binnen een dergelijk attractiepark het beschikken over een auto voor bezoekers geen rol speelt, moet het uitgangspunt zijn (i) dat de ondernemer met het tegen vergoeding bieden van parkeergelegenheid in de nabijheid van de ingang van het park een ander economisch doel heeft dan het economische doel dat hij voor ogen heeft met het tegen vergoeding geven van toegang tot dat park, en (ii) dat de gemiddelde bezoeker van zo’n attractiepark een afzonderlijk belang heeft bij een door die ondernemer tegen een afzonderlijke vergoeding aangeboden parkeerdienst. Aan dit een en ander doet niet af dat er voor de ondernemer een economisch verband bestaat tussen het verlenen van toegang tot het park en het bieden van parkeergelegenheid.

3.2.4 (…) De (…) omschreven uitgangspunten vinden ook toepassing indien binnen de kring van bezoekers een relatief grote groep kan worden onderscheiden die zich gedwongen voelt om gebruik te maken van de parkeerdienst teneinde de hoofdprestatie van de BV te kunnen afnemen. (…)

3.4.1 (…) Voor bezoekers die niet met de auto naar het attractiepark komen, is de parkeerdienst niet

van belang. Bezoekers die dat wel doen, hebben belang erbij om de auto voorafgaand aan het bezoek van het attractiepark te kunnen achterlaten op een parkeerplaats. Het parkeren van de auto houdt daarom alleen verband met de wijze waarop de bezoeker het attractiepark bereikt en niet met het verblijf in het attractiepark.

3.4.2 Op grond van hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen, moet worden geoordeeld (i) dat de door belanghebbende verrichte handelingen niet één ondeelbare economische prestatie vormen, en (ii) dat het gebruikmaken van de parkeerdienst een doel op zich is. Daaraan doet niet af dat een zeer grote groep bezoekers de mogelijkheden om het attractiepark te bereiken op een andere wijze dan met de auto als te beperkt ervaart en zich daarom gedwongen voelt met de auto naar het attractiepark te reizen. Evenmin kan aan deze oordelen afdoen dat het parkeerterrein feitelijk alleen wordt gebruikt door bezoekers van het attractiepark.

(…).”

15. In het licht van het door de Hoge Raad geschetste toetsingskader heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het gelegenheid geven tot parkeren een bij de hoofddienst bijkomende dienst is. Ook voor de bezoekers van de festivals die met de auto komen, geldt dat het parkeren van de auto alleen verband houdt met de wijze waarop de bezoekers de festivals bereiken en niet met het bijwonen van de festivals (inclusief het kamperen). De door eiseres verrichte prestatie van het bieden van parkeergelegenheid kan daarom niet worden aangemerkt als bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie. Dat in dit geval sprake is van festivals die meerdere dagen duren en dat daarom degenen die ervoor kiezen om met de auto te komen de auto mede gebruiken voor het vervoeren van kampeerspullen, bagage en dergelijke is, anders dan eiseres bepleit, geen reden om tot een ander oordeel te komen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de bezoekers zich wellicht genoodzaakt voelen met de auto te komen vanwege de vele spullen die zij meenemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat overigens geenszins vaststaat dat de gebruikelijke hoeveelheid spullen het noodzakelijk maken om per auto te komen, aangezien uit de door eiseres aangevoerde gegevens blijkt dat een niet onaanzienlijk deel van de meerdaags overnachtende bezoekers voor ander vervoer kiezen. Verweerder heeft het gebruik maken van de parkeerdienst op goede gronden aangemerkt als een doel op zich. Dat brengt met zich dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op het bieden van parkeergelegenheid.

Het besluit van 22 december 2017, nr. 2017/16288, Stcrt 2017, 72177

16. Het beroep dat eiseres doet op het besluit van 22 december 2017, nr. 2017/16288, Stcrt 2017, 72177, kan haar niet baten. Dat besluit ziet specifiek op het geven van gelegenheid tot kamperen binnen het kader van het kamp- en vakantiebestedingsbedrijf. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het in dit verband door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel treft daarom evenmin doel; er is geen sprake van (voldoende) gelijke gevallen tussen de gevallen waarop het besluit ziet en de activiteiten van eiseres (het verlenen van toegang tot een festival, inclusief het bieden van kampeergelegenheid).

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

[1] Vgl. HvJ EU, 2 december 2010, C-276/09, ECLI:EU:2010:730, “Everything Everywhere” en HvJ EU, 18 januari 2018, C-463/16, ECLI:EU:2018:22, “Stadion Amsterdam CV”

[2] Zie ECLI:NL:HR:2006:AV4043, ECLI:NL:HR:2018:1318 en ECLI:NL:HR:2021:699

[3] ECLI:NL:HR:2021:699

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing