Home

Gerechtshof Den Haag, 17-02-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:452, BK-21/00415

Gerechtshof Den Haag, 17-02-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:452, BK-21/00415

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
17 februari 2022
Datum publicatie
31 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:452
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00415

Inhoudsindicatie

Hoger beroep na compromis.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00415

Uitspraak van 17 februari 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. van Velsen)

en

de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Invorderingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 29 april 2021, nr. SGR 20/2573.

Overwegingen

1. De Invorderingsambtenaar heeft op 22 juni 2019 wegens het onbetaald blijven van een aanslag in de lokale heffingen (watersysteemheffing en zuiveringsheffing) voor het jaar 2018 van in totaal € 276,70 aan belanghebbende € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Hierbij is ook € 62 aan betekeningskosten in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Invorderingsambtenaar de kosten gehandhaafd.

2. Ter zitting van het Hof van 19 juni 2020, waar het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 1 november 2019, nr. SGR 19/3126, is behandeld, en waar belanghebbende en de Invorderingsambtenaar zijn verschenen, hebben partijen aan de hand van het ter zitting verhandelde bij wijze van compromis overeenstemming bereikt, inhoudend: 1) dat de openstaande kosten met betrekking tot de aan belanghebbende voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen worden verminderd tot nihil, 2) dat belanghebbende toezegt alle daarop betrekking hebbende lopende procedures in te trekken, 3) dat de Invorderingsambtenaar toezegt eventuele in verband met die andere procedures door belanghebbende betaalde griffierechten aan hem te vergoeden en 4) dat de Invorderingsambtenaar belanghebbende voor deze procedure en al die andere procedures in totaal € 200 aan proceskosten vergoedt. Het Hof heeft partijen in hun compromis gevolgd (Hof Den Haag 3 juli 2020, nr. BK-19/00770). De Invorderingsambtenaar heeft ter nakoming van zijn toezegging de onder 1) vermelde kosten tot nihil verminderd.

3. Belanghebbende heeft tegen de onder 1 vermelde uitspraak van de Invorderingsambtenaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

4. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en op 9 december 2021 een aanvulling daarop ingediend. Het Hof heeft op 24 januari 2022 van belanghebbende een nader stuk met bijlagen ontvangen.

5. De mondelinge behandeling van het onderhavige hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 3 februari 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

6. Het onderhavige hoger beroep betreft kosten die samenhangen met de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen, bedoeld onder 1) van de afspraken van het op 19 juni 2020 bereikte compromis. Het Hof heeft de afspraken neergelegd in de onder 2 vermelde uitspraak van 3 juli 2020. De Hoge Raad heeft het daartegen gerichte cassatieberoep van belanghebbende bij arrest van 9 juli 2021 op de voet van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank prematuur is uitgegaan van zijn gebondenheid aan het compromis, aangezien deze gebondenheid ten tijde van het doen van de uitspraak, op 29 april 2021, nog niet onherroepelijk vaststond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd onder instandhouding van de rechtsgevolgen daarvan, aldus belanghebbende. Het Hof volgt dit standpunt niet. Belanghebbende miskent dat de Rechtbank bevoegd is om zelfstandig een oordeel te geven in aan haar voorgelegde zaken, met inbegrip van de vraag of belanghebbende kan worden gehouden aan een compromis. Het cassatieberoep van belanghebbende had, gelet op het compromis tussen partijen, niet tot een andere uitkomst kunnen leiden, en het Hof ziet dan ook geen aanleiding de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen.

7. Door zijn weigering het beroep in te trekken, maar door te zetten, en vervolgens hoger beroep in te stellen is belanghebbende nalatig in de nakoming van de afspraken van het compromis. De Invorderingsambtenaar is de afspraken van het compromis volledig nagekomen. Het Hof zal belanghebbende houden aan hetgeen hij ter zitting van het Hof van 19 juni 2020 met de Invorderingsambtenaar is overeengekomen.

8. Het vermelden van een rechtsmiddelclausule onderaan alle uitspraken waartegen belanghebbende, in weerwil van het compromis, opkomt, betekent anders dan belanghebbende meent niet dat de bezwaren, beroepen en hoger beroepen inhoudelijk behandeld moeten worden. De Invorderingsambtenaar, de Rechtbank en het Hof kunnen de hiervoor vermelde rechtsmiddelen niet intrekken; dat moet belanghebbende zelf doen. Zolang belanghebbende zich niet aan dit deel van zijn toezegging houdt, zijn de Invorderingsambtenaar, de Rechtbank en het Hof verplicht uitspraak te doen en te wijzen op de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden.

9. Door in weerwil van het compromis verder te procederen, heeft belanghebbende mogelijke extra kosten over zichzelf afgeroepen, met inbegrip van de kosten die de Invorderingsambtenaar heeft moeten maken. Het Hof merkt in dit verband op dat van belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep geen griffierechten zijn geheven. Wel ziet het Hof in de handelwijze van belanghebbende aanleiding om belanghebbende op verzoek van de Invorderingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de door diens vertegenwoordigers gemaakte reiskosten, bestaande in de kosten per openbaar vervoer tweede klasse op het traject [plaats] – Den Haag en vice versa, voor twee personen. Belanghebbende is niet onbekend met procederen en stelt zelfs gebruik te maken van professionele rechtsbijstand. Belanghebbende heeft, door zijn deel van de afspraken niet na te komen en vervolgens, kennelijk zonder enige reden, toch een rechtsmiddel in te zetten, kennelijk onredelijk gebruik gemaakt van het procesrecht. Belanghebbende had, op zijn laatst na het arrest van de Hoge Raad, kunnen en moeten inzien dat verder procederen tot niets leidt en het (hoger) beroep moeten intrekken dan wel moeten laten weten dat geen behoefte bestond aan een mondelinge behandeling, zodat de Invorderingsambtenaar geen reiskosten had hoeven maken. Zoals belanghebbende immers ter zitting van het Hof heeft erkend, dienen de rechtsgevolgen van de uitspraak van de Rechtbank in stand te blijven. Ook gelet op het achterwege blijven van de heffing van griffierecht, was met de zitting geen enkel redelijk belang gediend. De reiskosten worden vastgesteld op 2 x € 7,80 = € 15,60.

10. Het hoger beroep is ongegrond.

Beslissing