Home

Gerechtshof Den Haag, 22-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:513, BK-21/01027 BK-21/01028

Gerechtshof Den Haag, 22-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:513, BK-21/01027 BK-21/01028

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
22 maart 2022
Datum publicatie
20 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:513
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/01027 BK-21/01028

Inhoudsindicatie

Art. 3.8 Wet IB 2001. Eigen verteerkosten van consultant tijdens tijdelijk verblijf in Amsterdam en Tilburg kunnen vanwege overheersend privékarakter niet ten laste van de winst worden gebracht. Ondernemers en werknemers zijn geen gelijke gevallen zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Ook is geen sprake van schending van enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Er zijn geen gegevens van belanghebbende opgenomen in databank FSV of project 1043.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/01027 en BK-21/01028

in het geding tussen:

(gemachtigde: M.S. van Emden)

en

(vertegenwoordiger: […] )

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland West-Brabant (de Rechtbank) van 3 juni 2021, nummers BRE 20/6268 en BRE 20/6269.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.131 (de aanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 80 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.774 (de aanslag 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 182 belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van éénmaal € 48. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. In verband daarmee is van belanghebbende griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof

’s-Hertogenbosch heeft bij beslissing van 14 oktober 2021 op basis van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Hof. Het Hof heeft op 27 januari 2022 nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Voorts heeft het Hof voorafgaand aan de zitting op 7 februari 2022 een pleitnota ontvangen.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 februari 2022. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is consultant en drijft vanaf mei 2012 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] . De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het verbeteren van bedrijfs- en informatieprocessen inclusief randvoorwaardelijke aspecten. Belanghebbende woont met zijn gezin in [woonplaats] .

2.2.

De eerste opdracht van belanghebbende was vanaf oktober 2012 bij [A] in [vestigingsplaats] voor zes maanden. Belanghebbende heeft in verband daarmee gedurende zes maanden een kamer gehuurd bij het conferentieoord [naam conferentieoord] te [vestigingsplaats 2] . Belanghebbende is vanaf augustus 2014 gedurende zes maanden werkzaam geweest bij [B] te [vestigingsplaats 3] . In verband daarmee heeft hij een studio in Amsterdam gehuurd, waar hij van zondagavond tot en met vrijdag verbleef. De studio beschikte over een éénpitskookplaat. Belanghebbende is vanaf februari 2015 tot december 2015 werkzaam geweest voor [C] in [vestigingsplaats 4] . In verband daarmee heeft belanghebbende in Tilburg een kamer gehuurd, waar hij van zondagavond tot en met vrijdag verbleef. Bij de kamer kon een keuken gedeeld worden. Op de kamer had belanghebbende de beschikking over een magnetron.

2.3.

Voor en tussen de opdrachten door heeft belanghebbende in onder meer [vestigingsplaats 5] en [buitenland] trainingen en opleidingen gevolgd.

2.4.

In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2013 tot en met 2015 heeft belanghebbende de kosten van ontbijt, lunch en diner (verteerkosten) die hij gedurende de in 2.2 vermelde perioden en tijdens de in 2.3 vermelde reizen heeft gemaakt in aftrek gebracht op de door hem behaalde winst, waarbij hij rekening heeft gehouden met de aftrekbeperking van artikel 3.15, lid 5, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001)..

2.5.

De Inspecteur heeft bij brief van 5 februari 2018 aangekondigd dat hij bij belanghebbende een boekenonderzoek zal instellen naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2013 tot en met IB/PVV 2015. Daaruit is naar voren gekomen dat belanghebbende alle verteerkosten die zijn gemaakt in verband met zijn zakelijke opdrachten als zakelijke kosten, rekening houdend met de aftrekbeperking in aftrek heeft gebracht. Na correspondentie met belanghebbende en zijn gemachtigde hierover zijn in het rapport dat van het boekenonderzoek is opgemaakt, gedateerd 14 december 2018, de volgende correcties aangekondigd:

“4.2.5 Bevindingen

(…)

Belastingplichtige heeft i.c. niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven in de ondernemingssfeer liggen. Het betreft uitgaven voor voedsel en drank van belastingplichtige en deze behoren tot de persoonlijke sfeer van belastingplichtige (uitgaven ter voorziening in het levensonderhoud van de belastingplichtige). De (eventuele) aftrekuitsluitingen of -beperkingen komen niet aan de orde.

De omstandigheid dat belastingplichtige er voor kiest om niet zelf te koken om bijvoorbeeld tijd of stress te besparen maakt dit niet anders. Beslissend is of de kosten in de ondernemingssfeer of in de persoonlijke sfeer liggen. Een privé uitgave wordt geen zakelijke uitgave ook al wordt de privé uitgave veroorzaakt door een handelen binnen de onderneming. De kosten voor voedsel en drank van belastingplichtige zijn niet zakelijk aan de onderneming toe te rekenen. Deze (blijven) liggen in de persoonlijke sfeer. Ook ten aanzien van een ondernemer die niet elders verblijft en om tijd of stress te besparen er voor kiest om niet zelf te koken zijn de kosten niet aftrekbaar.

(…)

4.2.6 Conclusie

(…)

2013

De in 2013 aangegeven verteerkosten zijn voornamelijk gemaakt tijdens het verblijf in een hotel. Kosten van voedsel en drank zijn dan aftrekbaar rekening houdende met de aftrekbeperking van artikel 3.15 Inkomstenbelasting.

2014

2015

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing