Home

Gerechtshof Den Haag, 31-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:612, BK-21/00646

Gerechtshof Den Haag, 31-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:612, BK-21/00646

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
31 maart 2022
Datum publicatie
9 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:612
Zaaknummer
BK-21/00646

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, in geschil of de aftrek van specifieke zorgkosten terecht is geweigerd. Het Hof beslist dat de specifieke zorgkosten terecht niet in aftrek zijn toegelaten.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00646

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 1 juli 2021, nummer SGR 20/6456.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende is over het jaar 2017 met dagtekening 27 mei 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.128 en voorts is bij beschikking € 487 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar ingesteld. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3.

Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 48. Belanghebbende heeft bij de Rechtbank zijn dossier ingezien. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. Van de zijde van belanghebbende is op 19 oktober 2021 een aanvulling op zijn beroepschrift ingekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 9 november 2021 bij de Centrale Balie van het Paleis van Justitie zijn dossier ingezien. Van de zijde van belanghebbende is op 8 maart 2022 een nader stuk, met bijlagen, ingekomen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 maart 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 aangifte IB/PVV (de aangifte) gedaan van een bedrag aan inkomsten van € 56.128. Belanghebbende heeft verder een bedrag van € 14.086 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten in de aangifte opgenomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning dat uit zijn aangifte volgt, bedraagt € 42.042.

2.2.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 9 januari 2020 verzocht informatie te verstrekken over het bedrag en de aard van de in de aangifte opgenomen specifieke zorgkosten en heeft belanghebbende verzocht daarvan nota’s en betalingsbewijzen te overleggen. Bij brief van 6 februari 2020 heeft de Inspecteur dit verzoek herhaald. Bij brief van 14 februari 2020 heeft [A] de Inspecteur te kennen gegeven dat belanghebbende [A] , gezien zijn gezondheid, heeft gemachtigd de belangen met betrekking tot zijn belastingzaken te behartigen, bij de brief handgeschreven opstellingen en specificaties van de specifieke zorgkosten gevoegd en een aantal bescheiden ingediend.

2.3.

Bij e-mailbericht van 21 februari 2020 heeft de Inspecteur [A] een duplicaat van de hiervoor bedoelde vragenbrief gezonden. [A] heeft in reactie hierop per e-mailbericht van 2 maart 2020 een opstelling van de specifieke zorgkosten ingezonden tot een totaalbedrag van € 27.682 vóór toepassing van de drempel.

2.4.

Bij brief van 19 maart 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld voornemens te zijn af te wijken van de aangifte in die zin dat geen bedrag aan specifieke zorgkosten in aftrek wordt toegelaten, aangezien de voor aftrek in aanmerking komende kosten de in aanmerking te nemen drempel niet overschrijden.

2.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 23 maart 2020 op het voornemen tot afwijking van de aangifte gereageerd. De Inspecteur heeft belanghebbende vervolgens op 9 april 2020 medegedeeld in deze reactie geen aanleiding te zien zijn voornemen tot afwijking van de aangifte te herzien. Vervolgens is met dagtekening 27 mei 2020 de definitieve aanslag opgelegd naar een verzamelinkomen van € 56.128. De door belanghebbende aangegeven specifieke zorgkosten zijn daarbij niet in aftrek toegelaten. Voorts is de onder 1.1 vermelde beschikking belastingrente afgegeven.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het navolgende geoordeeld, waarbij belanghebbende is geduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“6. In geschil is of verweerder de specifieke zorgkosten terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Voorts is in geschil of verweerder ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld en eiser onheus heeft bejegend. Eiser wil dat verweerder de stukken die eiser heeft ingediend aan hem retourneert. Tot slot eist eiser een antwoord op zijn WOB-verzoek, een betaling van € 15.000, alsmede een “fiscale restitutie van maximaal € 2.500 per jaar vanaf 1 oktober 2020”. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken van het geding heeft ontvangen.

Ontbrekende stukken

7. De rechtbank heeft op 5 november 2020 stukken ontvangen van verweerder. Verweerder heeft in het begeleidend schrijven beschreven dat de stukken 26 bijlagen omvatten van in totaal 178 pagina’s. De rechtbank heeft op 6 november 2020 het begeleidend schrijven en de stukken aan eiser doorgestuurd. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij weliswaar het begeleidend schrijven heeft ontvangen, maar dat hij de daarin genoemde bijlagen nooit heeft ontvangen. Het had dan op de weg van eiser gelegen om hierover contact op te nemen met de rechtbank. Eiser heeft echter pas op zitting geklaagd over ontbrekende stukken. Om die reden is de stelling van eiser dat stukken van het dossier zouden ontbreken tardief.

Bewijslast bij aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten

8. De rechtbank overweegt dat de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten wordt geregeld door de bepalingen van de artikelen 6.17 tot en met 6.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001; tekst 2017). De bewijslast voor de aftrek van de specifieke zorgkosten rust op eiser. Het is derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat de kosten in direct verband staan met de ziekte en voorts dat hij tot de door hem gestelde bedragen daadwerkelijk uitgaven heeft gedaan en hij voor deze uitgaven geen vergoeding heeft ontvangen van een zorgverzekeraar zodat deze ook op hem hebben gedrukt.

Uitgaven voor genees- en heelkundige hulp (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001)

9. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 439 opgevoerd aan uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. Volgens eiser betreft het “Medische kosten tandarts”. Verweerder heeft deze kosten in aanmerking genomen bij het bepalen van de aftrek specifieke zorgkosten. Echter, doordat het totale bedrag aan specifieke zorgkosten niet boven de drempel uitkomt, leidt dit niet tot enige aftrek (zie ook 16).

Uitgaven voor vervoer (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet IB 2001)

10. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 1.807 aan uitgaven voor vervoer vermeld. Volgens eiser betreft het de autokosten voor het vervoer naar doktersafspraken, voor ziekenhuisbezoeken en bezoeken aan de apotheek en dergelijke. Eiser heeft echter slechts voor een aantal tandartsbezoeken en twee bezoeken aan het [ziekenhuis 1] bewijsstukken overgelegd. Het gaat dan om respectievelijk 60 km en 112,8 km. Verweerder heeft deze kilometers in aanmerking genomen. Daarnaast zijn uit coulance de kilometers in aanmerking genomen voor gestelde ritten naar het [ziekenhuis 2] en de huisarts. Het gaat dan om respectievelijk 60 km en 45 km. Voor het totaal van deze kilometers (263 km) is een vergoeding toegekend van € 0,19 per km, derhalve in totaal een vergoeding van € 50. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij nog andere vervoerskosten heeft gehad. Hij heeft daarvoor namelijk geen bewijs overgelegd.

Uitgaven voor medicijnen (farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts, artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB 2001)

11. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 1.472 aan uitgaven voor voorgeschreven medicijnen vermeld. Hij heeft evenwel geen stukken overgelegd waaruit blijkt of deze kosten al dan niet zijn vergoed. Eiser heeft in een brief van 23 maart 2020 aan een medewerker van de Belastingdienst meegedeeld dat hij de kosten van de medicijnen om hem moverende redenen zelf betaalt. Ingeval men wel recht heeft op een vergoeding van de kosten door de verzekeraar maar daar vrijwillig vanaf ziet, is er geen sprake van drukkende kosten. Eiser heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat de kosten op hem hebben gedrukt. De kosten komen reeds daarom niet voor aftrek in aanmerking.

Uitgaven voor hulpmiddelen (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001)

12. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 1.370 aan uitgaven voor hulpmiddelen vermeld. Eiser heeft ter onderbouwing van de uitgaven twee pinbonnen en rekeningen van [B B.V.] overgelegd met daarop bedragen van respectievelijk € 129,98 en € 110,98, alsmede drie stukken van [C] . Van de uitgaven bij [B B.V.] is niet duidelijk waarop deze betrekking hebben. De kopieën van de rekeningen zijn onvoldoende leesbaar. Daarnaast is ook niet aannemelijk gemaakt dat de kosten op eiser hebben gedrukt. De stukken van [C] hebben betrekking op een matras, hoeslakens, dekbedden en een hoofdkussen. Voor deze uitgaven geldt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het gaat om hulpmiddelen van een zodanige aard dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt zoals wettelijk vereist is. Het betreft immers geen speciaal matras. De kosten zijn reeds daarom terecht niet in aftrek toegelaten.

Uitgaven voor een dieet (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet IB 2001)

13. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 5.450 aan uitgaven voor een dieet opgevoerd. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft voldaan aan het in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel f, van de Wet IB 2001 gestelde vereiste dat hij in onderhavig jaar op medisch voorschrift bepaalde diëten heeft gevolgd. Immers, alleen in dat geval heeft eiser recht op aftrek naar een forfaitair bedrag. Het door eiser overgelegde overzicht van de ziektebeelden die bij hem en zijn echtgenote zijn vastgesteld, waaronder één overzicht dat is voorzien van een stempel van huisarts [D] , de door eiser zelf aangekruiste Dieetlijst 2017 van de Belastingdienst en de dieetlijst die op 10 februari 2011 is ondertekend door huisarts [E] , zijn daartoe onvoldoende. Uit deze stukken blijkt immers niet welke diëten eiser in 2017 op medisch voorschrift heeft gevolgd.

Uitgaven voor extra kleding en beddengoed (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet IB 2001)

14. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 3.650 aan extra uitgaven voor kleding en beddengoed opgevoerd. Vooropgesteld moet worden dat voor extra kleding en beddengoed slechts een forfaitair bedrag in aftrek kan komen en niet, zoals eiser kennelijk meent, de werkelijke kosten. Het maximaal in aanmerking te nemen bedrag is € 750 per persoon. Bij de aanslagregeling is reeds een bedrag van € 600 aan uitgaven voor extra kleding en beddengoed in aanmerking genomen (tweemaal het forfaitaire bedrag van € 300). Het is aan eiser, die stelt dat hij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek, om aannemelijk te maken dat hij meer dan € 600 aan extra kosten voor (het wassen van) kleding en beddengoed heeft gemaakt. Eiser is daarin niet geslaagd. De door eiser overgelegde kledingbonnen en bonnen van de stomerij zijn daartoe onvoldoende. Daaruit blijkt namelijk onvoldoende dat het gaat om extra uitgaven voor kleding en beddengoed in verband met ziekte.

Verhoging specifieke zorgkosten

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder terecht slechts een bedrag van in totaal (€ 439 + € 50 + € 600 =) € 1.089 aan specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten. Ingevolge artikel 6.19, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 wordt het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, verhoogd met 113%. Dit leidt tot een verhoging van € 735 (113% van € 50 + € 600).

Slotsom aftrek specifieke zorgkosten

16. Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden op grond van artikel 6.20, eerste lid, Wet IB 2001 slechts in aanmerking genomen voor zover zij uitkomen boven de daarin genoemde drempel. Op grond van artikel 6.20, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid van de Wet IB is de drempel in het geval van eiser vastgesteld op € 2.461. De rechtbank komt dan tot de navolgende berekening:

Uitgaven voor vervoer

€ 50

Uitgaven voor extra kleding en beddengoed

€ 600

Verhoging specifieke uitgaven 113%

€ 735

Uitgaven voor genees- en heelkundige hulp

€ 439

Totaalbedrag

€ 1.824

Drempel

€ 2.461

Aftrekbare uitgaven specifieke zorgkosten

€ 0

Verweerder heeft derhalve terecht geen specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten.

Is sprake van onzorgvuldig handelen door verweerder?

17. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - gesteld dat verweerder ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij eiser onheus heeft bejegend. De rechtbank heeft voor deze stellingen geen enkele steun kunnen vinden in de gedingstukken.

WOB-verzoek

18. Eiser heeft in de bezwaarfase een WOB-verzoek ingediend, waarin hij verzoekt om alle stukken van de Belastingdienst die betrekking hebben op eisers aangifte IB/PVV 2017. Eiser eist in beroep een reactie op zijn verzoek. Reeds omdat niet de belastingrechter, maar de bestuursrechter bevoegd is om uitspraak te doen over een WOB-verzoek, kan de rechtbank zich in dit geschil niet inhoudelijk uitlaten over het WOB-verzoek.

Retournering stukken

19. Eiser heeft verzocht om retournering van de stukken die hij aan verweerder heeft verstrekt. Verweerder heeft echter onweersproken gesteld dat de enige stukken die hij ontvangen heeft, aan hem verstrekt zijn door de adviseur van eiser en dat hij deze stukken bij brief van 9 januari 2020 daarom aan de adviseur heeft geretourneerd.

Verzoek om betaling van eenmalig € 15.000 en een restitutie van jaarlijks € 2 500

20. Eiser verzoekt in beroep om een onmiddellijke betaling van € 15.000 en een fiscale restitutie van € 2.500 per jaar vanaf 1 oktober 2020. Eiser heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij hierom verzocht heeft omdat hij vindt dat hij hier recht op heeft, maar hij heeft geen nadere onderbouwing gegeven. De rechtbank heeft dit verzoek daarom opgevat als een verzoek om schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van die bepaling kan alleen schade worden vergoed bij een gegrond beroep. Nu het beroep ongegrond is verklaard, bestaat reeds daarom geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen.

Slotsom

21. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

Proceskosten

22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing