Home

Gerechtshof Den Haag, 25-05-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:963, BK-21/00328

Gerechtshof Den Haag, 25-05-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:963, BK-21/00328

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
25 mei 2022
Datum publicatie
21 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:963
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00328

Inhoudsindicatie

Art. 22 Wet WOZ; Waarde galerijflat; Art. 7:4 Awb; Schending inzagerecht; Geen aanleiding om zaak terug te wijzen naar de Heffingsambtenaar; Verzoek toezending stukken; Gelijkheidsbeginsel; Omgevingsfactoren; Geen sprake van identieke woningen; Ieder jaar staat op zich.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00328

in het geding tussen:

(gemachtigde: J.L.M. Reijnen)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 maart 2021, nummer SGR 20/749.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2018 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 122.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag voor het jaar 2019 (de aanslag) opgelegd.

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068 en de Heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 48 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Na vereenvoudigde afdoening buiten zitting heeft het Hof bij uitspraak van 9 juni 2021 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Op het tegen de uitspraak aangetekende verzet heeft het Hof bij uitspraak van 17 november 2021 het verzet gegrond verklaard en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in verzet tot een bedrag van € 133,50.

1.6.

Het Hof heeft de verhuurder bij e-mailbericht van 10 maart 2022 in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan de procedure. Hierop is niet gereageerd.

1.7.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 mei 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. Belanghebbende is huurder van de woning. De woning is een driekamerappartement gelegen op de achtste verdieping van een galerijflat. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 82 m2 en is gebouwd in 1969.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“4. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Voorts is in geschil of de hoorplicht, specifiek de inzageplicht, is geschonden.

5. Eiseres stelt dat verweerder voorafgaand aan de hoorzitting ten onrechte geen inzage heeft verleend in de op de zaak betrekking hebbende stukken en ook ten onrechte niet heeft vermeld waar en wanneer de stukken kunnen worden ingezien. Verweerder stelt dat het daarbij alleen kan gaan om de betreffende beschikking, het bezwaarschrift en het taxatieverslag. Volgens verweerder was dit taxatieverslag via de website van de gemeente te raadplegen en zijn de beschikking en het bezwaarschrift bij de gemachtigde bekend.

6. In de oproeping voor het horen is niet vermeld waar en wanneer de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zullen liggen. Hiertoe is verweerder op grond van artikel 7:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel gehouden. De rechtbank stelt verder vast dat in ieder geval de beschikking en het bezwaarschrift als gedingstukken ter inzage hadden moeten liggen en dat dit niet is gebeurd. Hiermee heeft verweerder niet voldaan aan het in artikel 7:4, tweede lid, van de Awb neergelegde inzagerecht. Dat eiseres of de gemachtigde al over de beschikking en liet bezwaarschrift

beschikte, doet daaraan niet af; het blijven op de zaak betrekking hebbende stukken waarvoor het inzagerecht geldt.

7. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden. De rechtbank acht vernietiging en terugwijzing naar verweerder niet aangewezen, omdat de betreffende gegevens in beroep voldoende kenbaar zijn geworden; hetzelfde geldt voor het taxatieverslag. Dat gemachtigde zich tijdens het hoorgesprek overvallen voelde doordat de taxateur ook gegevens over vergelijkingsobjecten ter sprake bracht, doet daar niet aan af. Het inzagerecht brengt niet mee dat tijdens het hoorgesprek geen nieuwe gegevens kunnen worden besproken die de WOZ waarde onderbouwen.

8. Gelet op de geconstateerde inbreuk op het inzagerecht, ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van het beroep en verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te laten vergoeden. Gelet op het hiervoor overwogene, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres niet is benadeeld. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook in stand laten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, tenzij de overige klachten van eiseres tot een andere beslissing nopen.

9. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).

10. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Verweerder is, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Omdat de galerijflats aan het [naam straat] geheel bestaan uit huurappartementen (afgezien van zes appartementen die ruim voor de waardepeildatum zijn verkocht), heeft verweerder de waarde van de woning onderbouwd met de verkoopgegevens van zeven appartementen in galerijflats in de nabij gelegen wijk [naam wijk] . Deze vergelijkingsobjecten zijn qua uitstraling, bouwperiode en gebruiksoppervlakte vergelijkbaar met de woning. De uit de

verkoopprijzen herleide gemiddelde m2-prijs bedraagt € 1.802, terwijl voor de woning een m2-prijs van € 1.488 is gehanteerd. Door de matrix en de veel lagere m2-prijs heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de voorgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.

11. Eiseres heeft ter zitting bepleit dat de waarde met € 5.000 verminderd dient te worden, omdat in de omgeving van de woning sprake is van een moskee en luchtverontreiniging. Eiseres beroept zich in dit kader op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar een uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 15 mei 2018, waarin volgens eiseres voor het kalenderjaar 2018 is geoordeeld dat de moskee en luchtverontreiniging leiden tot een waardevermindering van in totaal € 5.000. Eiseres vindt het onterecht dat deze waardevermindering niet is toegepast voor het kalenderjaar 2019, ondanks dat de

omgevingsfactoren sinds 2018 niet veranderd zijn. Verweerder heeft weersproken dat Gerechtshof Den Haag de aanwezigheid van de moskee als waardedrukkende factor heeft aangemerkt en stelt dat partijen ter zitting een compromis hebben gesloten dat uitsluitend geldt voor liet kalenderjaar 2018.

12. De strekking van de Wet WOZ is dat de waarde voor elk tijdvak opnieuw wordt vastgesteld aan de hand van concrete marktgegevens van rondom de waardepeildatum (verkoopcijfers van in beginsel binnen een jaar vóór of na de waardepeildatum). De waarde zoals die voor eerdere jaren is vastgesteld, is niet van belang. De waardebepaling die eiseres voorstaat, namelijk de vastgestelde WOZ waarde voor het kalenderjaar 2019 verminderd met de waardevermindering die voor het kalenderjaar 2018 is toegepast, is dan ook niet juist. Eiseres heeft de door haar bepleitte waardevermindering ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

14. Gelet op wat onder 8 is overwogen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor van 1).”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing