Home

Gerechtshof Den Haag, 16-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2459, BK-23/00326

Gerechtshof Den Haag, 16-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2459, BK-23/00326

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 november 2023
Datum publicatie
15 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2459
Zaaknummer
BK-23/00326
Relevante informatie
Art. 69 Zvw, Art. 8a Awir

Inhoudsindicatie

Art. 69 Zvw. Art. 8a Awir. Art. 6.3.1 Regeling Zorgverzekering. Verordening 1408/71 en Verordening 883/2004. Vaststelling niet in Nederland belastbaar inkomen voor de Zorgverzekeringswet bij NiNbi-beschikking. Belanghebbende woont in 2018 in België en geniet pensioen uit een in Nederland gevestigde pensioen-BV. In procedures over voorgaande jaren is reeds beslist dat Nederland kan en mag heffen over de uitkering uit de BV. Er is geen reden voor het onderhavige jaar anders te oordelen. Afwijzing verzoek om vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/00326

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 maart 2023, nummer SGR 22/1040.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende op grond van artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) voor het jaar 2018 een beschikking gegeven naar een niet in Nederland belastbaar inkomen van € 23.707 (de NiNbi-beschikking).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de NiNbi-beschikking afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 136 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn nadere stukken ontvangen, ingekomen bij het Hof op 30 mei 2023, 26 september 2023 en 3 oktober 2023.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 11 oktober 2023. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende is in de onderhavige zaak door de griffier van het Hof bij aangetekende brief van 1 september 2023, gericht aan belanghebbende op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] , uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van 11 oktober 2023 om 12.00 uur te Den Haag. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde (aangetekende) brief op 2 september 2023 op het voormelde adres uitgereikt. Belanghebbende heeft in zijn nadere stuk met dagtekening 8 september 2023, ingekomen op 3 oktober 2023, te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Wel heeft belanghebbende verzocht schriftelijk te mogen reageren op hetgeen de Inspecteur ter zitting van 11 oktober 2023 naar voren brengt. Het Hof heeft dit verzoek zowel per gewone post als bij aangetekende brief van 5 oktober 2023, gericht aan het eerder genoemde adres van belanghebbende, afgewezen omdat belanghebbende tijdig is uitgenodigd voor de zitting en hem er op gewezen dat hij zich ter zitting kan laten vertegenwoordigen, indien hij niet in staat is zelf ter zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde (aangetekende) brief op 6 oktober 2023 op het voormelde adres uitgereikt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde gedurende het gehele jaar 2018 in België.

2.2.

Belanghebbende was in het onderhavige jaar 100% aandeelhouder van [A] pensioen B.V. (de pensioen-BV).

2.3.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 een aangifte inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen (IB/PVV) ingediend. Daarin heeft belanghebbende toegelicht dat zijn in dat jaar ontvangen pensioenuitkering van de pensioen-BV en zijn AOW-uitkering naar zijn mening niet in Nederland belastbaar zijn.

2.4.

Met dagtekening 29 oktober 2021 heeft de Inspecteur de NiNbi-beschikking gegeven. Het hierin vermelde totale wereldinkomen bedraagt € 23.707. Het vastgestelde niet in Nederland belastbare inkomen bedraagt eveneens € 23.707.

2.5.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 283.747 (de aanslag 2018). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 11.550 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

2.6.

Met dagtekening 11 maart 2022 heeft de Inspecteur een herziene NiNbi-beschikking voor het jaar 2018 aan belanghebbende gegeven. Het hierin vermelde totale wereldinkomen bedraagt € 306.810. Het vastgestelde niet in Nederland belastbare inkomen bedraagt € 23.063.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“5. Eiser stelt dat de NiNbi-beschikking ten onrechte is vastgesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt eiser dat hij niet onder de werkingssfeer van Vo. 1408/71 en Vo. 883/2004 valt, omdat hij enkel in Nederland heeft gewerkt. Genoemde verordeningen hebben alleen betrekking op arbeidsmigranten, aldus eiser. Eiser heeft nooit buiten Nederland gewerkt en zijn verhuizing naar België heeft enkel te maken met een verblijfsrecht op grond van artikel 21 van het VWEU. Verweerder is daarom niet bevoegd om een NiNbi-beschikking op te leggen. Door gegevens door te geven aan het CAK heeft verweerder de privacy-rechten van eiser geschonden.

6. In de uitspraak van het Hof ’s Hertogenbosch van 23 oktober 2014[1], gewezen tussen eiser en verweerder heeft het Hof overwogen:

“4.2. (…) Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU vallen diegenen die recht hebben op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een of meer lidstaten, zelfs indien zij geen beroepswerkzaamheden verrichten, wegens hun aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid onder de bepalingen van Verordening 1408/71. Dit wordt ook bevestigd door het arrest van het HvJ EU van 14 oktober 2010, C-345/09 (Van Delft e.a.), waarin betrokkenen allen hun volledige beroepsloopbaan in Nederland hadden opgebouwd en vervolgens gingen wonen in een andere lidstaat waar zij geen beroepswerkzaamheden hadden verricht en ook niet op zoek waren geweest naar werk. Belanghebbendes situatie is daarmee vergelijkbaar. Het HvJ EU heeft in dat arrest artikel 28, 28bis en 33 van Verordening 1408/71 van toepassing verklaard.”

Het door eiser tegen die uitspraak ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 30 oktober 2015, ongegrond verklaard.[2]

7. Hetgeen eiser in de onderhavige procedure heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

8. Eiser stelt verder dat het recht op privacy is geschonden, omdat verweerder de inkomensgegevens, waaronder het NiNbi heeft verstrekt aan het CAK. Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 12 juli 2013[3], over de verstrekking van deze gegevens door verweerder aan het CvZ als volgt geoordeeld:

“Vervolgens stelt belanghebbende dat de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld, althans in strijd met diens publiekrechtelijke bevoegdheid door het bij de beschikking vastgestelde NiNbi van belanghebbende te verstrekken aan het CvZ. Het Hof overweegt in deze als volgt. Ingevolge artikel 89 van de Zvw in verbinding met artikel 88 van de Zvw is de Belastingdienst bevoegd uit eigener beweging en verplicht op verzoek aan – onder meer – het CvZ de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de Zvw. Van het door belanghebbende gestelde onrechtmatige handelen door de Inspecteur, althans strijdigheid met de bevoegdheid van de Inspecteur ter zake van diens handelen is derhalve geen sprake.”

9. Hetgeen eiser heeft aangevoerd geeft geen reden om met betrekking tot het onderhavige jaar anders te oordelen. Van schending van het recht op privacy is geen sprake aangezien de verstrekking van deze gegevens berust op een wettelijke grondslag.

10. Ook de stelling van eiser dat verweerder niet bevoegd is om NiNbi-beschikkingen te geven, faalt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Hof ’s Hertogenbosch van 12 mei 2010[4] waarin reeds is overwogen:

“Ingevolge het bepaalde in artikel 69, leden 2 en 5 van de Zvw (tekst Staatsblad 2006, nr. 79) kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Dit is geschied bij de Regeling Zorgverzekering (hierna: de Regeling). Ingevolge artikel 6.3.1, lid 9, van de Regeling (tekst luidend ten tijde hier van belang, Staatscourant 13 april 2007, nr. 72), wordt het NiNbi door de Belastingdienst vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).

Ingevolge artikel 6.3.1, lid 10, van de Regeling, is ter zake van de opgaaf van niet in Nederland belastbaar inkomen de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing als ware deze opgaaf een aangifte inkomstenbelasting.

Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur bevoegd is de NiNbi-beschikking af te geven.”

11. De stelling van eiser dat sprake is van een inbreuk op zijn eigendomsrecht faalt eveneens. In de onderhavige procedure staat enkel ter beoordeling of terecht een NiNbi-beschikking is vastgesteld. Het enkele vaststellen van een dergelijke beschikking kan op zichzelf niet leiden tot een inbreuk op het eigendomsrecht.

12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(…)

[1] ECLI:NL:GHSHE:2014:4402.

[2] ECLI:NL:HR:2015:3179.

[3] ECLI:NL:GHSH[E; Hof]:2013:3022.

[4] ECLI:NL:GHSHE:2010:BM8453.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing