Home

Gerechtshof Den Haag, 07-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:513, BK-22/00757

Gerechtshof Den Haag, 07-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:513, BK-22/00757

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
7 maart 2023
Datum publicatie
3 april 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:513
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00757
Relevante informatie
Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 8:15 Awb, Art. 8:16 lid 1 Awb

Inhoudsindicatie

Artikel 17 Wet WOZ. Artikel 8:15 tot en met 8:18 Awb. WOZ-waarde woning. Onpartijdigheid van de rechter.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00757

in het geding tussen:

(gemachtigde: R. van der Weide)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juni 2022, nummer SGR 21/1392.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 370.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Met dagtekening 27 september 2022, door het Hof ontvangen op 29 september 2022, heeft de Heffingsambtenaar een nader stuk met bijlage ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 januari 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een galerijflat met berging en parkeerplaats. De gebruiksoppervlakte van de woning is ongeveer 83 m2.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).

9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatieverslag en de matrix, hierin geslaagd. Naar volgt uit het verslag en de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen uit dezelfde buurt waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Dat, zoals eiser stelt, een aantal van deze woningen niet voldoen aan de voorwaarden die door de Waarderingskamer worden gesteld, maakt niet dat zij als vergelijkingsobject onbruikbaar zijn. Verweerder is bij het vaststellen van de waarde van de woning niet gebonden aan de instructies van de Waarderingskamer.[1] Zoals ook in de Waarderingsinstructie[2] is vermeld, vormen de beoordelingsprotocollen van de Waarderingskamer een hulpmiddel. Toetssteen blijft echter het wettelijke waardebegrip, zoals opgenomen in dat artikel. Het staat verweerder dan ook vrij die vergelijkingsverkopen te kiezen, die hem het beste voorkomen, omdat zij het beste voldoen aan de gegeven omschrijving van de beste verkoop tegen de beste prijs.[3]

10. Met het verslag en de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte, ligging en de aanwezigheid van VVE-reserves. Dat verweerder de verkoopprijzen niet heeft geïndexeerd naar de waardepeildatum maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Aangezien de verkoopprijzen van [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] zijn gerealiseerd vóór de waardepeildatum op een woningmarkt met stijgende prijzen, is het niet aannemelijk dat indexering naar de waardepeildatum zou leiden tot een lagere prijs.

11. Wat eiser heeft aangevoerd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af. Dat door verweerder onvoldoende rekening is gehouden met hinder door geluidsoverlast en bestemmingsverkeer is niet aannemelijk gemaakt. Uit de matrix van verweerder volgt dat door verweerder rekening is gehouden met drukte rond de woning. Voorts is eiser niet ingegaan op het verzoek van verweerder om de woning te bezoeken, zodat verweerder niet kan worpen tegengeworpen dat hij niet ter plaatse is geweest om aard en omvang van de hinder vast te stellen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de uitkomst van de waardebepaling zoals die volgt uit de matrix van eiser dermate dicht ligt bij de beschikte waarde, dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de waarde door verweerder te hoog is vastgesteld.

12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.

13. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.[4] Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.

14. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 20 maart 2020 en heeft op 19 februari 2021 uitspraak op bezwaar gedaan. Vervolgens is door de rechtbank op 23 juni 2022 uitspraak gedaan. Vanaf het indienen van het bezwaarschrift tot de uitspraakdatum is een periode van twee jaar en ruim 3 maanden verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De termijnoverschrijding dient geheel aan de bezwaarfase te worden toegerekend.

15. De rechtbank ziet wegens de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor van 0,5). De rechtbank is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5 omdat de kostenvergoeding alleen wordt toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

[1] Vgl. Hoge Raad 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610.

[2] Zie Waarderingsinstructie 2019, pagina 149.

[3] Zie gerechtshof Amsterdam 13 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2163.

[4] ECLI:NL:HR:2005:AO9006.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing