Home

Gerechtshof Den Haag, 04-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:586, 2200281421

Gerechtshof Den Haag, 04-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:586, 2200281421

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 april 2023
Datum publicatie
4 april 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:586
Formele relaties
Zaaknummer
2200281421

Inhoudsindicatie

Man veroordeeld voor doodslag op (ex) vriendin. Meermalen gestoken met mes en vervolgens de Nieuwe Maas ingereden. Vrijspraak moord, noodweer(exces) verweer verworpen. BP: toewijzing shockschade en affectieschade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002814-21

Parketnummer: 10-811086-19

Datum uitspraak: 4 april 2023

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

thans gedetineerd in de P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem, te Veenhuizen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van

8 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, waarbij is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 22 december 2019 te Rotterdam opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/is verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een puntig voorwerp, in het gelaat en/of in de (boven)armen en/of in de borststreek gestoken en/of gesneden en/of

- ( vervolgens) met die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, auto (vanaf de Parkkade) het water van de Nieuwe Maas ingereden, waardoor voornoemde auto met die [slachtoffer] erin is gezonken,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de terbeschikkingstelling van de verdachte zal worden gelast, met bevel dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 22 december 2019 te Rotterdam opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/is verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,

- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een puntig voorwerp, in het gelaat en/of in de (boven)armen en/of in de borststreek gestoken en/of gesneden en/of

- (vervolgens) met die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, auto (vanaf de Parkkade) het water van de Nieuwe Maas ingereden, waardoor voornoemde auto met die [slachtoffer] erin is gezonken,

ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

Inleiding en korte weergave van de casus De verdachte in deze zaak wordt, kort gezegd, verweten dat hij zijn (ex)vriendin [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door haar meermalen met een mes in haar lichaam te steken en doordat hij vervolgens, met die [slachtoffer] bij hem in de auto, de Nieuwe Maas in is gereden.

De verdachte heeft – in de kern samengevat – niet weersproken dat hij [slachtoffer] meerdere malen met een mes in haar lichaam heeft gestoken, en erkend dat hij met haar in de auto te water is geraakt, hetgeen [slachtoffer] niet heeft overleefd. De verdachte zelf heeft het overleefd doordat hij zichzelf heeft kunnen redden uit de gezonken auto, door uiteindelijk de autodeur te openen en naar boven te zwemmen. Bijzonder aspect aan deze zaak is dat niet alleen [slachtoffer] messteken in haar lichaam heeft opgelopen, maar dat ook de verdachte een in potentie levensbedreigende steekverwonding in de hartstreek heeft opgelopen. Volgens de verdachte heeft zijn (ex)vriendin die verwonding - als eerste – bij hem toegebracht in de auto, waarna de verdachte de steekverwondingen bij [slachtoffer] heeft toegebracht en te water is geraakt. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan nader medisch onderzoek om te bezien hoe de verwonding bij hem exact is te duiden en is ontstaan.

Het hof dient de volgende vragen te beantwoorden. Is bij de verdachte sprake geweest van opzet op de dood van [slachtoffer], en, zo ja, is daarbij sprake geweest van doodslag dan wel moord, en komt de verdachte bij die stand van zaken een beroep toe op noodweer(exces) om zijn handelen te kunnen rechtvaardigen.

Bewijsoverweging doodslag Het hof gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende voor de bewezenverklaring relevante feiten en omstandigheden.

Op 22 december 2019 heeft de verdachte, zo volgt onder meer uit zijn eigen verklaring, de avond doorgebracht bij bar “Le Petit” aan de Scheepstimmermanslaan te Rotterdam. [slachtoffer] was daar op dat moment ook. Blijkens camerabeelden van de nabijgelegen bar “Vesna” is de verdachte om 2:27:24 uur met [slachtoffer] in zijn tegenover bar Le Petit geparkeerde auto gestapt en door de stad gaan rijden. Op camerabeelden van “De Ballentent”, gevestigd aan de Parkkade, wordt gezien dat de verdachte, komende vanaf de Westerkade en gaande in de richting van de in het verlengde daarvan gelegen Parkhaven, daar om 2:39:08 uur voorbij rijdt. Voorts wordt gezien dat de verdachte om 2:39:12 uur de rijweg verlaat en naar links (het hof begrijpt: in de richting van de Nieuwe Maas) stuurt en over een verhoogde stoep met trottoirband rijdt, richting de kade van de vaarweg de Nieuwe Maas. Om 2:39:20 uur komt de auto van de verdachte voor/op de kade tot stilstand. De auto blijft daar staan, met de voorkant richting de Nieuwe Maas. Om 2:42:48 uur worden, op camerabeelden van de Douane, in het water van de Nieuwe Maas vermoedelijk de koplampen van de auto van de verdachte gezien die onder water schijnen, en om 2:43:17 uur de achterlichten, waarbij het erop lijkt dat de achterzijde van de Mercedes dan nog boven het water uitsteekt. De auto verdwijnt vervolgens uit beeld achter een aan de kade gelegen schip. De auto blijkt vervolgens te zijn gezonken. Een persoon die later de verdachte blijkt te zijn, is tot slot blijkens de beelden om 2:48:19 uur middels een in het water hangende trap de kade op geklommen. De verdachte heeft [slachtoffer] onderweg in de auto meermalen met een mes gestoken, zoals hij zelf heeft verklaard, hetgeen ook steun vindt in de beschadigingen aan de bijrijdersstoel zoals die zijn geconstateerd bij onderzoek aan het voertuig. Daarna is hij, nog steeds volgens zijn eigen verklaring, met die [slachtoffer] in de auto, de Nieuwe Maas ingereden en is de auto na enige tijd gezonken. Volgens zijn allereerste eigen verklaring is de verdachte - naar het hof begrijpt nadat hij zijn auto naar links de kade had opgestuurd -, “naar voren gereden, nog even gestopt en toen doorgereden”, het water in, waarbij hij met de onderzijde van de auto de kade schraapte. Deze verklaring vindt steun in de voorhanden zijnde beelden. Verdachte is, zo blijkt uit onderzoek aan het voertuig van de verdachte, met een snelheid van ongeveer 25 km/u het water ingereden. Op latere aanwijzing van de verdachte is zijn auto op

22 december 2019 omstreeks 23:00 uur uit het water getakeld, met daarin het lichaam van de overleden [slachtoffer]. [slachtoffer] is aangetroffen met een groot aantal steek- en snijverwondingen – 26 steekverwondingen en 5 snijverwondingen - in het aangezicht, de armen en de romp, waaronder ook in de borstkas. Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] volledig kan worden verklaard door ademhalingsfunctiestoornissen en bloedverlies ten gevolge van zes steekletsels in de romp en ledematen. De overige circa twintig steek- en vijf snijletsels kunnen op zich het overlijden niet verklaren, maar kunnen middels bloedverlies een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd. Daarnaast is door de forensisch patholoog geconcludeerd dat het mogelijk is dat verdrinking een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden. Ten aanzien van dit laatste is nader forensisch onderzoek gedaan. Hieruit is naar voren gekomen dat de bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen bevindingen waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat [slachtoffer] levend te water is geraakt, dan onder de hypothese dat zij daaraan voorafgaand al was overleden.

Een en ander brengt het hof allereerst tot het volgende oordeel over het opzet van de verdachte op de levensberoving van [slachtoffer]. Het veelvuldig steken van [slachtoffer] met een mes, onder meer enkele malen in de borststreek, is reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van die [slachtoffer] dat de verdachte geacht wordt reeds daarmee en minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat die [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Die aanmerkelijke kans op haar dood is bovendien nog toegenomen toen de verdachte na dat steken vervolgens met die [slachtoffer] – die op dat moment zwaargewond maar naar het hof aanneemt nog wel in leven was - de Nieuwe Maas is ingereden. De verdachte heeft daarbij, anders dan door de raadsman bepleit met een beroep op ECLI:NL HR:1996:LJN ZD0139 (het zgn. Porsche-arrest), in het onderhavige geval ook zijn eigen dood op de koop toe genomen. Het hof leidt daarvoor ten eerste uit het rijgedrag van de verdachte en zijn eigen eerste verklaring zoals hiervoor beschreven af, dat de verdachte doelgericht - en niet per ongeluk zoals hij ter zitting heeft verklaard -, de Nieuwe Maas is ingereden. Uit niets blijkt of zou kunnen worden opgemaakt dat hij het te water raken heeft willen voorkomen. Het hof wijst hiervoor bijvoorbeeld op het feit dat remsporen op de kade ter plekke ten enenmale ontbreken. Bovendien kan uit het dossier worden opgemaakt dat de verdachte suïcidaal was toen hij met [slachtoffer] het water inreed. Het hof wijst daartoe in het bijzonder op het berichtenverkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] en de verdachte en derde(-n) (in de weken) voorafgaand aan de gebeurtenis. Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte meermalen zinspeelde op zelfmoord, en dat hij van zijn dierbaren afscheid aan het nemen was. Hij heeft het blijkens die berichten in die periode over “zijn laatste dag”, het zou “niet goed met hem gaan”, hij was “alles kwijt” en “hij (het) was klaar”. Bovendien heeft de verdachte ten overstaan van de politie over de gebeurtenis op 22 december 2019 niet alleen verklaard dat, toen hij in zijn auto in het water lag, hij “dacht dat het al klaar was”, maar ook dat hij “er klaar voor (was)”. Daaraan heeft hij nog toegevoegd dat hij nog “twijfelde” alvorens hij onder water de deur heeft geopend en naar de kant is gezwommen. Gelet hierop gaat het hof uit van daadwerkelijke suïcidale gevoelens van de verdachte. Dat de kans aanmerkelijk is, naar algemene ervaringsregels, dat als je in de maand december met een auto te water raakt in een rivier als de Nieuwe Maas te Rotterdam, je daarbij ook zelf het leven laat, staat in dit bijzondere geval dus niet in de weg aan de conclusie dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer]. Het door en namens de verdachte gevoerde verweer dat hij niet bewust het water in is gereden, wordt door het hof verworpen.

Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer], zoals tenlastegelegd, opzettelijk van het leven heeft beroofd.

Vrijspraak moord Dat de verdachte bovendien tot bovenstaande is gekomen na kalm beraad en rustig overleg, en aldus sprake is van moord, acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen.

Naar vaste jurisprudentie moet voor de in de tenlastelegging bedoelde ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. Het hof stelt in dit opzicht voorop dat het dossier weliswaar aanwijzingen behelst maar onvoldoende blijk geeft van een bewijsmiddel dat in voldoende mate kan duiden op een reeds voorgenomen besluit om niet alleen vrede te hebben met zijn eigen dood maar ook om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het hof overweegt, met verwijzing naar het feitenrelaas, dat de verdachte tussen de 12 en 15 minuten samen met [slachtoffer] in de auto heeft gezeten alvorens de verdachte zijn auto de Nieuwe Maas heeft ingestuurd. In dat tijdsbestek heeft de verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes gestoken. Of dat direct voorafgaand aan het te water gaan en/of (iets) eerder onderweg is gebeurd, kan het hof niet vaststellen. Evenmin is bekend wat de werkelijke aanleiding voor het toebrengen van die messteken is geweest. Opmerking verdient hierbij dat het hof niet aannemelijk acht dat die aanleiding hierin bestond, zoals door de verdachte is verklaard, dat [slachtoffer] de verdachte (als eerste) heeft gestoken. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hierna nog in het kader van het beroep op noodweer(exces) door het hof wordt overwogen. Dat sprake is geweest van voldoende tijd voor beraad op het genomen of te nemen besluit, is daarmee onvoldoende komen vast te staan. Gelet op het voorgaande valt niet uit te sluiten dat het toebrengen van messteken door de verdachte en het feit dat hij vervolgens (zeer) kort daarop met [slachtoffer] in het water is gereden, in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat de verdachte eerder een mes bij zich had gestoken, maakt dat niet anders. Dat gegeven op zichzelf wijst immers niet zonder meer op een voorgenomen besluit van de verdachte om [slachtoffer] te doden. Ook het weliswaar opmerkelijke feit dat de verdachte in eerste instantie naderhand met niemand heeft gesproken over het lot van [slachtoffer], waarop de advocaat-generaal heeft gewezen in zijn requisitoir, maakt dit onder de onderhavige omstandigheden niet anders.

Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van moord.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en strafbaarheid van de verdachte

Noodweer(exces) Door de verdachte is een beroep gedaan op noodweer(exces). De eerste vraag die in dit verband voorligt, is of het hof het aannemelijk acht dat sprake is geweest van een noodweersituatie, anders gezegd van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, hierin bestaande dat hij door [slachtoffer] met een mes werd gestoken, in reactie waarop de verdachte haar vervolgens meermalen zou hebben gestoken. Het hof acht dat, alles in ogenschouw nemende, niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende.

Vast staat dat de verdachte op 22 december 2019, toen hij met zijn auto en daarin [slachtoffer] de Nieuwe Maas is ingereden en uit het water de kade op is geklommen, een steekverwonding had links in de borst. Over dat steekletsel heeft een forensisch arts gerapporteerd dat gelet op de kenmerken daarvan, dit goed kan passen bij een zelf toegebrachte verwonding, zoals in het kader van een suïcide(poging). Eveneens kan dit passen bij een enkele beweging met een scherprandig voorwerp door een ander toegebracht, zonder dat sprake is geweest van afweer, aldus de arts. De forensische conclusie is vervolgens dat het aantreffen van de steekverwonding ongeveer even waarschijnlijk is onder een hypothese van door de verdachte bij zichzelf toegebracht letsel als onder een hypothese van door een ander toegebracht letsel. Het hof overweegt naar aanleiding van deze bevindingen allereerst dat de verdachte, als eerder beschreven, zowel in de periode voorafgaand aan de nacht van 21 op 22 december 2019 als daarna ten overstaan van de politie uitlatingen heeft gedaan die wijzen op suïcidaliteit ten tijde van de gebeurtenis op 22 december 2019. Dat past bij de door de forensisch arts geopperde mogelijkheid dat de steekwond in de linkerborst van de verdachte door hemzelf is toegebracht. Voor dat scenario is ook steun te vinden in de zich in het dossier bevindende verklaringen van zijn (ex)vrouw waaruit naar voren komt dat zich eerder incidenten in de relationele sfeer hebben voorgedaan waarbij de verdachte zichzelf met een mes zou hebben verwond of waarbij de verdachte dreigde samen met haar in de auto het water in te rijden. Daarbij komt dat in de uit het water getakelde en onderzochte auto van de verdachte voor de bijrijdersstoel een mes is aangetroffen, welk mes op sporen is onderzocht. Het NFI heeft op 27 februari 2020 ter zake onder meer gerapporteerd dat het heft is bemonsterd met als doel het verzamelen van DNA van degene(n) die het mes heeft (hebben) gehanteerd. Op het mes is een DNA-mengprofiel aangetroffen van de verdachte en minimaal één onbekende persoon. Het DNA van [slachtoffer], dat samen met het DNA van de verdachte zelf als referentieprofiel heeft gediend, is op het heft niet aangetroffen. Verder geldt dat het hof in het dossier een contra-indicatie aantreft voor het scenario van de verdachte dat hij eerst door [slachtoffer] met een mes zou zijn gestoken. De verdachte zegt zelf blijkens een in de PI Arnhem opgenomen gesprek (OVC, opname vertrouwelijke communicatie) tussen de verdachte en een bekende van hem die hem bezoekt, dat hij zijn auto pakte en toen het mes in zijn zak stak/stopte. Het hof begrijpt, tegen de achtergrond van overige zich in het dossier bevindende gegevens, dat de verdachte na zijn bezoek aan bar Le Petit zijn auto ophaalde op de Zalmhaven en vervolgens terug naar bar Le Petit reed, alwaar hij parkeerde en uitstapte, om enige tijd later weer in te stappen met [slachtoffer] als bijrijdster. Kennelijk had de verdachte dus een mes bij zich op het moment dat [slachtoffer] bij hem in de auto stapte, welk mes zich in zíjn machtssfeer bevond en niet in die van [slachtoffer]. Ten slotte is nog een andere contra-indicatie voor het scenario van de verdachte gelegen in het feit dat de verdachte, nadat hij zichzelf uit het water had gered, geen enkel afweerletsel of ander snijletsel aan zijn handen bleek te hebben – hij had slechts een schaafwond naast de knokkel van zijn rechter middelvinger, waarvan volgens de forensisch arts niet is vast te stellen of die delict-gerelateerd is. Dit terwijl de verdachte, die als gezegd een steekwond links in de borst had toen hij het water uitkwam, volgens zijn scenario in de auto door [slachtoffer] is gestoken terwijl zij op de bijrijdersstoel zat en hij, rijdende, achter het stuur zat.

Het hof beschouwt de hiervoor uit de OVC gebezigde zinsnede over het mes als daadwerkelijk zo door de verdachte gezegd. Het hof gaat aldus voorbij aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij dit níet heeft gezegd en aan de bijbehorende stelling van de raadsman dat deze weergave van de OVC niet betrouwbaar is. Het hof overweegt daartoe dat de zinsnede zowel is gehoord door de verbalisant die de bewuste OVC in eerste instantie heeft uitgeluisterd, als door de speciaal door de politie ingeschakelde audiospecialist, waarna diens weergave van dit deel van de OVC bij ‘controle’ daarvan door een opsporingsambtenaar wederom zo is gehoord, met verwijzing naar bijbehorende processen-verbaal van bevindingen.

Gegeven het hiervoor overwogene komt het hof tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer]. Het beroep op noodweer kan reeds daarom niet slagen. Als gevolg daarvan kan de verdachte evenmin een geslaagd beroep doen op noodweerexces.

Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar en de verdachte ook.

Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

BESLISSING

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]