Gerechtshof Den Haag, 12-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2600, BK-24/569 en BK-24/580
Gerechtshof Den Haag, 12-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2600, BK-24/569 en BK-24/580
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 december 2024
- Datum publicatie
- 18 februari 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2024:9906, Bekrachtiging/bevestiging
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2024:9908, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-24/569 en BK-24/580
- Relevante informatie
- Art. 11 Iw 1990, Art. 9 Iw 1990
Inhoudsindicatie
Artikel 11 Invorderingswet 1990; artikelen 1, 2 en 3 Kostenwet invordering rijksbelastingen; aanmaningskosten en betekeningskosten.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/569 en BK-24/580
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 april 2024, nummers SGR 23/3241 en SGR 23/3243.
Procesverloop
SGR 23/3241
De Ontvanger heeft belanghebbende wegens het onbetaald blijven van een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting aanmaningskosten (€ 8) in rekening gebracht (de aanmaningskosten).
SGR 23/3243
De Ontvanger heeft belanghebbende wegens het onbetaald blijven van twee naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting betekeningskosten van twee dwangbevelen van in totaal € 90 (2x € 45) in rekening gebracht (de betekeningskosten).
Beide zaken
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Ontvanger de bezwaren tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten en aanmaningskosten ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Ontvanger beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is tweemaal een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraken van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake hiervan is tweemaal een griffierecht van € 138 geheven. De Ontvanger heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft op 19 augustus 2024, 22 oktober 2024 en op 30 oktober 2024 nadere stukken ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn ook de zaken met de nummers BK-24/290, BK-24/572 en BK-24/575 behandeld. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd en overgelegd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
SGR 23/3241 (aanmaningskosten)
2.1.1. Aan belanghebbende is op 26 maart 2022 een naheffingsaanslag in de fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslag 2022) opgelegd over het tijdvak 5 februari 2022 tot en met 4 mei 2022.
2.1.2. Wegens het onbetaald blijven van de naheffingsaanslag 2022 is op 23 april 2022 door de Ontvanger een aanmaning verzonden waarbij aanmaningskosten aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
2.1.3. Op 28 april 2022 is door belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten, die door de Ontvanger zijn gehandhaafd.
2.1.4. Belanghebbende heeft bij bezwaarschrift met dagtekening 6 mei 2022, door de Inspecteur ontvangen op 11 mei 2022, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag 2022.
2.1.5. De naheffingsaanslag 2022 is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
SGR 23/3243 (betekeningskosten)
2.2.1. Aan belanghebbende zijn twee naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslagen 2021) opgelegd over de tijdvakken 5 februari 2021 tot en met 4 mei 2021 respectievelijk 5 augustus 2021 tot en met 4 november 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
2.2.2. De naheffingsaanslagen 2021 zijn bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
2.2.3. De Ontvanger heeft belanghebbende vervolgens aangemaand om de naheffingsaanslagen 2021 te betalen en daarbij aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.2.4. Op 30 mei 2022 heeft de Ontvanger belanghebbende per brief meegedeeld dat het uitstel van betaling van de twee naheffingsaanslagen 2021 is vervallen en dat de openstaande bedragen, bestaande uit de naheffingsaanslagen 2021 en aanmaningskosten, binnen 14 dagen na dagtekening van de brief dienen te worden betaald.
2.2.5. Wegens het onbetaald blijven van de openstaande bedragen heeft de Ontvanger belanghebbende op 12 juli 2022 de betekeningskosten in rekening gebracht.
Oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank heeft in de uitspraak met nummer SGR 23/3241 geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Ontvanger als verweerder:
“8. Op grond van artikel 9, tweede lid van de Invorderingswet 1990 is een naheffingsaanslag invorderbaar twee weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Op grond van artikel 1 juncto artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen brengt de ontvanger voor het verzenden van een aanmaning € 8 aan kosten in rekening bij een gevorderde som tot € 454.
9. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 bepaalt dat als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, de ontvanger het bezwaarschrift aanmerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.
10. Eiseres heeft de naheffingsaanslag niet voldaan binnen de gestelde betaaltermijn. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres om uitstel van betaling van de naheffingsaanslag heeft verzocht. Verweerder heeft eiseres daarom terecht schriftelijk aangemaand en daarbij aan haar de aanmaningskosten in rekening gebracht. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 staat daaraan niet in de weg omdat het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag is ingediend nadat de aanmaningskosten aan haar in rekening zijn gebracht.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
De Rechtbank heeft in de uitspraak met nummer SGR 23/3243 geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Ontvanger als verweerder:
“9. Op grond van artikel 9, tweede lid van de Invorderingswet 1990 is een naheffingsaanslag invorderbaar twee weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Op grond van artikel 12 van de Invorderingswet 1990 kan de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. Op grond van artikel 1 juncto artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen brengt de ontvanger voor het betekenen van een dwangbevel, voor zover hier van belang, € 45 aan kosten in rekening.
10. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 bepaalt dat als de belastingschuldige een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een belastingaanslag indient, de ontvanger het bezwaarschrift aanmerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de ontvanger.
11. Eiseres heeft de naheffingsaanslagen niet voldaan binnen de gestelde betaaltermijn. Ten tijde van het in rekening brengen van de betekeningskosten was het uitstel van betaling van de naheffingsaanslagen ingetrokken. Verweerder heeft eiseres daarom terecht, na haar schriftelijk te hebben aangemaand de naheffingsaanslagen te betalen, de betekeningskosten van de dwangbevelen in rekening gebracht. Artikel 25.2.2. van de Leidraad invordering 2008 staat daaraan niet in de weg omdat de betekeningskosten aan eiseres in rekening zijn gebracht nadat op haar bezwaren tegen de naheffingsaanslagen is beslist.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”