Gerechtshof Den Haag, 12-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2601, BK-24/572
Gerechtshof Den Haag, 12-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2601, BK-24/572
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 december 2024
- Datum publicatie
- 18 februari 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2024:9907, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-24/572
- Relevante informatie
- Art. 6:7 Awb, Art. 6:9 Awb, Art. 6:11 Awb, Art. 6:19 Awb, Art. 26c AWR
Inhoudsindicatie
De Rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/572
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 april 2024, nummer SGR 23/4411.
Procesverloop
De Inspecteur heeft op 2 februari 2023 een rekening aan belanghebbende gestuurd voor het betalen van fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting. De rekening ziet op het tijdvak van 5 februari 2023 tot en met 4 mei 2023 (de rekening).
Bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2023 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de rekening ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 19 augustus 2024, 22 oktober 2024 en op 30 oktober 2024 nadere stukken ingediend.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn ook de zaken met de nummers BK-24/290, BK-24/569, BK-24/575 en BK-24/580 behandeld. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd en overgelegd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 12 april 2023.
Het beroepschrift is op 7 juni 2023 door de Rechtbank ontvangen.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als het beroepschrift buiten de termijn en dus te laat is ingediend, is het beroep in beginsel niet-ontvankelijk en wordt het niet inhoudelijk behandeld.
4. De dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar is 12 april 2023 (de bestreden uitspraak op bezwaar). Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de bestreden uitspraak op bezwaar pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 25 mei 2023. Het beroepschrift is op 7 juni 2023 door de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
5. Eiseres heeft bovengenoemde data niet weersproken.
6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin de indiener van het beroepschrift redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden.
7. Eiseres heeft zich, naar de rechtbank begrijpt, op het standpunt gesteld dat van overschrijding van de beroepstermijn geen sprake is omdat een eerder door haar in een andere zaak ingediend beroepschrift met dagtekening 10 april 2023, door de rechtbank ontvangen op 11 april 2023, moet worden geacht ook te zijn gericht tegen de bestreden uitspraak op bezwaar.
8. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd betwist en is van oordeel dat eiseres geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding heeft gegeven.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan het eerder door eiseres ingediende beroepschrift met dagtekening 10 april 2023 niet worden geacht te zijn gericht tegen de bestreden uitspraak op bezwaar. In dat beroepschrift wordt de bestreden uitspraak op bezwaar noch het desbetreffende tijdvak van de in bezwaar bestreden rekening genoemd.
10. Dat eiseres redelijkerwijs niet in staat was tegen de bestreden uitspraak op bezwaar tijdig een rechtsmiddel aan te wenden, is gesteld noch gebleken. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar.
11. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”