Home

Gerechtshof Den Haag, 19-03-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:508, BK-24/684

Gerechtshof Den Haag, 19-03-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:508, BK-24/684

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
19 maart 2025
Datum publicatie
22 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:508
Zaaknummer
BK-24/684
Relevante informatie
Art. 4 AWR, Art. 31a Wet LB, Art. 10ea Uitv besl LB, Art. 10e Uitv besl LB

Inhoudsindicatie

30% regeling woonplaats. Belanghebbende komt vanuit Turkije naar Nederland met visum voor 15 dagen, vraagt asiel aan en verblijft in AZC. Na aantal maanden sluit hij arbeidsovereenkomst in Nederland. Werkgever vraagt verblijfsvergunning als kennismigrant aan. Hof oordeelt dat ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst belanghebbende niet in Nederland woonde. Hof staat 30%-regeling toe en beperkt looptijd gelet op late aanvraag.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/684

in het geding tussen:

(gemachtigde: D. Schaap)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 juni 2024, nummer SGR 23/4731.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende en [A B.V.] (de werkgever) hebben op 12 juli 2022 de Inspecteur verzocht om toepassing van de bewijsregel voor extraterritoriale werknemers (de 30%-regeling).

1.2.

De Inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende en de werkgever bij beschikking afgewezen (de afwijzingsbeschikking).

1.3.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de afwijzingsbeschikking gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is € 138 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft op 29 november 2024 een verweerschrift ingediend dat door het Hof vanwege de late indiening is aangemerkt als nader stuk. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 24 januari 2025 een nader stuk ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 februari 2025. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1985, heeft de Turkse nationaliteit. Op 22 september 2021 is belanghebbende vanuit Turkije naar Nederland gereisd. Hij had een verblijfsvergunning voor 15 dagen. Belanghebbende heeft zich bij aankomst aangemeld bij een AZC en heeft asiel aangevraagd. Het gezin van belanghebbende bleef in de woning van belanghebbende in Turkije wonen. Belanghebbende had een bankrekening in Turkije en voor de woning daar een telefoon- en internetabonnement en een elektriciteitsaansluiting.

2.2.

Voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft belanghebbende geen arbeidsovereenkomst gesloten met een Nederlandse werkgever. Verder had hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland geen contact met een werkgever in Nederland in het kader van een mogelijke tewerkstelling.

2.3.

Belanghebbende heeft na aankomst niet alleen in Nederland naar functies gesolliciteerd maar ook in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Op 12 december 2021 heeft hij met de werkgever een arbeidsovereenkomst gesloten.

2.4.

De werkgever heeft vervolgens voor belanghebbende de verblijfsvergunning als kennismigrant aangevraagd. Het gaat om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De aanvraag is toegewezen op 2 januari 2022 met ingangsdatum 17 januari 2022. Met ingang van 1 februari 2022 is belanghebbende bij de werkgever werkzaam op basis van een jaarcontract. De aanvraag voor een asielverblijfsvergunning is ingetrokken.

2.5.

Vanaf 17 februari 2022 staat belanghebbende in Nederland ingeschreven in de basisregistratie personen. Met ingang van 1 maart 2022 heeft belanghebbende een woning gehuurd voor hem en zijn gezin. Op 7 maart 2022 zijn de echtgenote en twee kinderen van belanghebbende op basis van een machtiging tot voorlopig verblijf-visum (mvv) naar Nederland gekomen.

2.6.

Op 12 juli 2022 hebben belanghebbende en de werkgever de Inspecteur verzocht om toepassing van de 30%-regeling (het verzoek). In het verzoek is vermeld:

“- [Belanghebbende] is in Nederland aangekomen op 22 september 2021. Tussen de periode van 22 september 2021 en 31 december 2021 heeft [belanghebbende] asiel aangevraagd en was hij onzeker over zijn vestiging in Nederland.

- [Belanghebbende] heeft tijdens bovengenoemde periode, ook naar banen gezocht in het buitenland mede omdat hij niet zeker was van zijn eventuele vestiging in Nederland. Op 5 oktober 2021 heeft [belanghebbende] gesolliciteerd bij [naam bedrijf] voor een functie in Duitsland. (…) Op 15 september 2021 heeft [belanghebbende] gesolliciteerd bij [naam bedrijf] in het Verenigd Koninkrijk. (…) Ook heeft hij in deze periode gesolliciteerd bij [naam bedrijf] ”

2.7.

De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“13. Uit (onder meer) de arresten van de Hoge Raad van 28 april 20061 en 24 oktober 2008 [2] volgt dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of een werknemer uit een ander land is aangeworven, moet beoordelen of de werkgever met de werknemer een arbeidsovereenkomst is aangegaan op een moment waarop de werknemer zijn woonplaats buiten Nederland had en niet – anders dan in situaties als opleiding of stage – in Nederland werkzaam was.

14. Waar iemand woont wordt ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen naar de omstandigheden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 4 maart 2011 [3] erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en het desbetreffende land. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met een ander land, zodat voor een woonplaats in enig land niet noodzakelijk is dat het middelpunt van het maatschappelijke leven van betrokkene zich in dat land bevindt. Verder dient geen bijzondere betekenis te worden toegekend aan bepaalde (categorieën van) omstandigheden, zoals bijvoorbeeld iemands sociale of economische binding met een land.

15. De rechtbank stelt voorop dat de 30%-regeling een begunstigende regeling is. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt dan mee dat eiser de feiten en omstandigheden stelt waaruit volgt dat is voldaan aan de voorwaarden van de regeling en dat hij die feiten en omstandigheden, bij gemotiveerde betwisting door verweerder, ook aannemelijk maakt. Het gaat daarbij in dit geval in het bijzonder om de voorwaarden die worden gesteld aan een ingekomen werknemer. Gelet op de stellingen van verweerder dient eiser onder meer aannemelijk te maken dat hij ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst nog geen inwoner was van Nederland en dat hij in het kader van de dienstbetrekking naar Nederland is gekomen.

16. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiser ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst op 12 december 2021 in Nederland verbleef. Uit de stukken volgt dat eiser in Nederland is aangekomen op 22 september 2021. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij na zijn aankomst asiel heeft aangevraagd omdat hij vreesde in Turkije om politieke redenen te worden vervolgd. Eiser verbleef vervolgens in een asielzoekerscentrum in [woonplaats] (het azc). Ter zitting heeft eiser voorts verklaard dat met het (kort na aankomst in Nederland) indienen van de asielaanvraag ook een langer verblijf is beoogd. Voorts stelt eiser in diens beroepschrift naar Nederland te zijn gekomen met de intentie om een baan te zoeken.

Het voorgaande leidt volgens de rechtbank tot het oordeel dat eiser op eigen initiatief naar Nederland is gekomen en niet op initiatief van de werkgever, die immers op dat moment nog niet in beeld was. Het feit dat de werkgever eiser vervolgens vanaf december 2022 heeft geholpen met het verkrijgen van een verblijfsstatus als kennismigrant maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat de asielaanvraag niet leidt tot een duurzame band omdat het niet zeker was dat de asielaanvraag ook wordt ingewilligd. Nog daargelaten dat er in het geval van eiser geen aanleiding was om aan te nemen dat de asielaanvraag zou worden afgewezen, kan een kortstondig verblijfsrecht in Nederland het ontstaan van een duurzame band weliswaar tot op zekere hoogte belemmeren, maar die op zichzelf niet verhinderen.[4]

17. Eiser heeft verder betoogd dat hij (nog) een band had met Turkije. Deze band blijkt uit onder andere het feit dat zijn gezin daar woonde. Ook dit leidt niet tot een ander oordeel. De band met Turkije - het land dat hij blijkens zijn asielaanvraag ontvluchtte - doet niet af aan de band met Nederland. Uit het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2011[5], volgt bovendien dat de duurzame band met Nederland niet sterker hoeft te zijn dan de band met een ander land, zodat voor een woonplaats in enig land niet noodzakelijk is dat het middelpunt van betrokkenes maatschappelijke leven zich in dat land bevindt.

Gelijkheidsbeginsel

18. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat twee bekenden van hem in vergelijkbare omstandigheden verkeerden en dat bij hen wel de 30%-regeling is toegekend. In beide gevallen gaat het om twee mannen met een Turkse nationaliteit die in maart respectievelijk april 2017 naar Nederland zijn gekomen. Nog afgezien van de omstandigheid dat eiser pas in september 2021 naar Nederland is gekomen en de gevallen daarmee reeds niet vergelijkbaar zijn, biedt de verder beperkte feitelijke onderbouwing van eiser en de weerspreking van verweerder, onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van gelijke gevallen die ongelijk zouden worden behandeld.

19. Gelet op het voorgaande is het verzoek om toepassing van de 30%-regeling terecht afgewezen en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(…)

[1] ECLI:NL:HR:2006:AW4064.

[2] ECLI:NL:HR:2008:BD3167

[3] ECLI:NL:HR:2011:BP6285.

[4] Hof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4616, r.o. 4.4.

[5] ECLI:NL:HR:2011:BP6285.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing