Gerechtshof Den Haag, 03-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:564, BK-24/280
Gerechtshof Den Haag, 03-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:564, BK-24/280
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 april 2025
- Datum publicatie
- 1 mei 2025
- Zaaknummer
- BK-24/280
- Relevante informatie
- Art. 30 Wet WOZ, Art. 236 Gemw, Art. 3:37 BW, Art. 3:61 BW, Art. 3:72 BW, Art. 8:24 Awb, Art. 26a AWR
Inhoudsindicatie
Artikel 8:24, lid 2, Awb: ontbreken recente schriftelijke machtiging; gerede twijfel vertegenwoordigingsbevoegdheid. Hoger beroep niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/280
in het geding tussen:
[Y] , als beweerdelijk gemachtigde van [X] te [Z] , belanghebbende,
(vertegenwoordiger: G. Gieben),
en
de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] ),
op het hoger beroep van [Y] dan wel belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 februari 2024, nummer SGR 22/6675.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 261.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van deze gemeente (de aanslag).
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de beschikking en de aanslag bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
[Y] dan wel belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 31 januari 2025 en 13 februari 2025 is [Y] verzocht om een machtiging die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend uiterlijk op de zitting van 25 februari 2025 te verstrekken. [Y] heeft bij brief van 11 februari 2025 verklaard niet tegemoet te zullen komen aan het verzoek om de opgevraagde stukken te verstrekken.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 25 februari 2025. [Y] en de Heffingsambtenaar zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift een machtiging gevoegd. De machtiging is op 13 april 2022 ondertekend door belanghebbende en vermeldt, voor zover van belang, het volgende: