Gerechtshof Den Haag, 09-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:650, BK-24/751
Gerechtshof Den Haag, 09-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:650, BK-24/751
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 april 2025
- Datum publicatie
- 29 april 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2024:12618, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-24/751
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 21 Rv
Inhoudsindicatie
Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Naheffingsaanslag bpm. Geen waardecorrectie wegens schade. Proceskostenvergoeding beroep. Geen extra punt voor toekenning vergoeding van immateriële schade bij gegrond beroep.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/751
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juli 2024, nummer SGR 23/6971.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 6.054 (de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.795 en een proceskostenvergoeding van € 592 aan belanghebbende toegekend (2 punten à € 296).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 184 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag naar een bedrag € 5.157 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besteden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.406;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op om de toegekende vergoeding en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 279 geheven. De Inspecteur heeft een als nader stuk aan te merken verweerschrift ingediend, ingekomen bij het Hof op 30 oktober 2024. De Inspecteur heeft op 4 november 2024 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft op 19 februari 2025 een nader stuk ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 4.890 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Range Rover Evoque 2.0 P250 AWD HSE (de auto). De datum van eerste toelating is 25 april 2019.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] B.V (het taxatierapport). Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 90.854 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op
€ 41.819. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 22.084 in mindering gebracht als ‘aftrek van een gangbare marge bij importvoertuigen en een redelijk deel van de reparatiekosten in verband met schade’ aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 19.735. De historische (bruto) bpm is vastgesteld op € 22.515 (CO2-uitstoot van 182 gr/km).
De Inspecteur heeft een bedrag van € 6.054 aan bpm nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 28 oktober 2020. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 96.150 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 46.739 (Xray (Marge)). DRZ heeft geen waardevermindering wegens schade toegepast, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto eveneens is bepaald op € 46.739 (afschrijving van 51,39%). De historische (bruto) bpm is vastgesteld op € 22.515 (CO2-uitstoot van 182 gr/km).
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar verminderd tot
€ 5.795. De Inspecteur heeft daarbij een correctie toegepast wegens markt- en dealersituatie bij toepassing van de koerslijst van Eurotax, hetgeen resulteert in een handelsinkoopwaarde van € 45.636 (afschrijving 52,54%).
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft – voor zover van belang – als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“12. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser
gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. Hij heeft
daartoe verwezen naar de overgelegde inkoopverklaring en het expertiseverslag dat ten
grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee
niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had
dan door DRZ is onderkend. Met het expertiseverslag en de daarbij gevoegde foto's wordt
onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals
eiser stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale
gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende
schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch
DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld.
13. Nu naar het oordeel van de rechtbank terecht geen rekening is gehouden met
waardevermindering wegens schade, bestaat geen aanleiding om op grond van artikel 8:45
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betaalbewijzen van de aankoop van de auto bij
eiser op te vragen.
14. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde bpm niet
te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto bpm) van de referentievoertuigen,
maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto bpm) van de auto zelf.[1] Tussen partijen is niet in
geschil dat de historische nieuwprijs in dat geval € 98.724 bedraagt. Dat een hogere
historische nieuwprijs resulteert in een hogere handelsinkoopwaarde dan de
handelsinkoopwaarde van € 45.636 waar verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar
van is uitgegaan, is niet aannemelijk gemaakt.[2]
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank de naheffingsaanslag, met
inachtneming van een historische nieuwprijs van € 98.724. geen waardevermindering
wegens schade en een handelsinkoopwaarde van € 45.636, verminderd tot een bedrag van
€ 5.157. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
(…)
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.406. Dit bedrag bestaat voor
€ 656 uit kosten voor de bezwaarfase (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1
punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [3] en
wegingsfactor 1, verminderd met het bij uitspraak op bezwaar reeds toegekende bedrag van
€ 592) en voor € 1.750 uit kosten voor de beroepsfase (1 punt voor het indienen van het
beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en
een wegingsfactor 1).
19. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de
Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiser.
(…)
[1] Hoge Raad, 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703.
[2] Vgl. Gerechtshof Den Haag 29 februari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:732 en Gerechtshof Den Haag 30 mei 2024, ECLI:NL:HR:GHDHA:2024:1012.”