Gerechtshof Den Haag, 09-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:652, BK-24/761
Gerechtshof Den Haag, 09-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:652, BK-24/761
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 april 2025
- Datum publicatie
- 12 mei 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2024:12624, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-24/761
- Relevante informatie
- Art. 110 VWEU, Art. 19a Wet BPM, Art. 6a Uitv.reg. BPM
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag bpm. Artikel 110 VWEU. CO₂-uitstoot. NEDC-/WLTP-methode. De auto’s en de referentieauto’s hebben afwijkende EU-typegoedkeuringen en kunnen niet als gelijksoortig worden beschouwd. Belanghebbende is verder niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast aannemelijk te maken dat reden bestaat voor een verdergaande waardevermindering wegens schade dan waarmee de inspecteur rekening heeft gehouden.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/761
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juli 2024, nummer SGR 23/5648.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 2.582 (de naheffingsaanslag).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 365. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
- draagt verweerder op om de toegekende vergoeding en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 559. De Inspecteur heeft op 19 december 2024 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift in hoger beroep, ingediend. Belanghebbende heeft op 8, 13 en 25 februari 2025 nadere stukken ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op 29 januari 2020 aangifte bpm gedaan ter zake van een Ford Kuga (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 24 juni 2019.
In de aangifte is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 7.780 en een CO2-uitstoot van 160 gram per kilometer. De waardevermindering wegen schade bedraagt € 18.068, ofwel 95% van de door de taxateur geconstateerde schade.
Tot de stukken van het geding behoort een op 29 januari 2020 gedagtekend expertiseverslag van [naam taxateur] (de taxateur). De taxatie heeft op 22 januari 2020 plaatsgevonden. De taxateur heeft schade aan de auto geconstateerd voor een bedrag van € 19.021,45.
Op 6 februari 2020 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. Door DRZ is voor een bedrag van € 8.290 aan schade geconstateerd.
De naheffingsaanslag bpm bedraagt € 2.582. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 18.888 en een CO2-uitstoot van 160 gram per kilometer. De waardevermindering wegens schade bedraagt € 6.372, ofwel 77% van de door DRZ geconstateerde schade (zie 2.4).
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“(…)
8. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres. Eiseres heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld.
9. Met hetgeen zij heeft aangevoerd heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat de waardevermindering als gevolg van schade meer bedraagt dan 77% van het schadebedrag. Een auto van ruim een half jaar oud met een kilometerstand van 2.942 km is geen auto die heeft te gelden als praktisch nieuwe auto die hersteld kan worden naar nieuwstaat. Evenmin is sprake van een dermate exclusieve auto dat hierover anders geoordeeld kan worden. Dat rekening is gehouden met 77% heeft niet tot gevolg dat ter zake van auto’s afkomstig uit andere lidstaten meer Bpm wordt geheven dan ter zake van binnenlandse gebruikte voertuigen.
10. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het schadeverleden van een auto een schadecorrectie rechtvaardigt. De bewijslast dat dergelijke omstandigheden zich in onderhavige zaak voordoen, rust op eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Eiseres heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. De enkele verwijzing van eiseres naar de NIVRE-richtlijn is daarvoor onvoldoende.
11. Eiseres stelt dat de overgang naar de zogenoemde WLTP/NEDC2-methode leidt tot een hogere CO2-uitstootwaarde. Volgens eiseres zijn gelijksoortige voertuigen in de heffing betrokken op basis van een lagere CO2-uitstoot, hetgeen leidt tot strijd met artikel 110 VWEU.
12. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat gelijksoortige voertuigen in de heffing zijn betrokken op basis van een lagere CO2-uitstoot dan de auto van eiseres. Daartoe heeft zij een tabel overgelegd met gegevens van de auto en een aantal andere Ford Kuga’s (de referentievoertuigen). De CO2-uitstoot van de referentievoertuigen bedraagt volgens de tabel 143 gram per kilometer. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eiseres daarmee niet in de op haar rustende bewijslast. Uit de overgelegde tabel volgt dat de referentievoertuigen beschikken over een EU-typegoedkeuring met een ander volgnummer dan de auto van eiseres. Dat dit andere volgnummer enkel het gevolg is van de toepassing van een andere meetmethode is door verweerder gemotiveerd betwist. De rechtbank acht niet aannemelijk dat gelijksoortige voertuigen in de heffing zijn betrokken op basis van een lagere CO2-uistoot.
13. Nu eiseres niet aannemelijk maakt dat de CO2-uistoot van de auto door de overgang naar de WLTP-methode te hoog is gemeten, kan het beroep dat zij doet op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en niet naar een te hoog bedrag opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
(…)
18. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiseres.”