Gerechtshof Den Haag, 15-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:787, BK-24/428
Gerechtshof Den Haag, 15-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:787, BK-24/428
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 april 2025
- Datum publicatie
- 19 mei 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2024:3877, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-24/428
- Relevante informatie
- Art. 3:2 Awb, Art. 25e AWR, Art. 27h AWR, Art. 2 BPB
Inhoudsindicatie
Art. 8:73 Awb (oud) Awb, art. 1, aanhef en onderdeel e, Bpb, art. 2, lid 3, Bpb, art. 25e AWR en art. 27h AWR. Verletkosten niet aannemelijk gemaakt. Geen overschrijding van de redelijke termijn. Bij een direct voor beroep vatbare beschikking begint de redelijke termijn te lopen op het moment van het instellen van beroep.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/428
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 12 maart 2024, nummer SGR 22/7044.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.349, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.509 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.793 (de aanslag IB/PVV 2018).
Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2018 bezwaar gemaakt. Het bezwaar betreft onder meer de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met het in artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht op ongestoord genot van eigendom en het in artikel 14 van het EVRM neergelegde verbod op discriminatie.
De Inspecteur heeft het bezwaar betreffende de stelselvraag aangehouden in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in de massaalbezwaarprocedure en de daaropvolgende collectieve uitspraak op bezwaar.
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, BNB 2022/27 (het kerstarrest), heeft de staatssecretaris van Financiën met dagtekening 4 februari 2022 een collectieve uitspraak gedaan op alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaarschriften inzake de box-3 heffing voor de jaren 2017 tot en met 2020 en die bezwaren gegrond verklaard.
Bij beschikking van 29 september 2022 heeft de Inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij wat betreft de aanslag IB/PVV 2018 niet in aanmerking komt voor rechtsherstel (de beschikking rechtsherstel).
Belanghebbende heeft tegen de beschikking rechtsherstel beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangemerkt als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op de beschikking rechtsherstel (en daarmee het box-3 inkomen over 2018) in overeenstemming te brengen met deze uitspraak;
- gelast verweerder de door eiser gederfde rente als gevolg van de in strijd met het EVRM geheven forfaitaire heffing van box 3 aan hem te vergoeden met inachtneming van r.o. 12. van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 165,90;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;
- bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 138. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend. Belanghebbende heeft op 2 februari 2025 een nader stuk ingediend. Op 4 februari 2025 heeft belanghebbende een formulier proceskosten ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Met dagtekening 1 juli 2021 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.349, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.509 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.793.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2018 bezwaar gemaakt. Het bezwaar betreft zowel de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met het in artikel 1 van het EP bij het EVRM neergelegde recht op ongestoord genot van eigendom en het in artikel 14 van het EVRM neergelegde verbod op discriminatie (de stelselvraag) alsmede een aantal andere gronden van bezwaar (het individuele bezwaar). De Inspecteur heeft het bezwaar betreffende de stelselvraag aangehouden in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in de massaalbezwaarprocedure. Daarop is collectief uitspraak op bezwaar gedaan.
Met dagtekening 18 november 2021 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan op het individuele bezwaar van belanghebbende en daarbij de aanslag IB/PVV 2018 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.509 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.760.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft op 19 december 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:14133) uitspraak gedaan. Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft op 28 september 2023 uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHDHA:2023:2219). Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 2 augustus 2024 arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2024:1085, BNB 2024/109). De beslissing van de Hoge Raad luidt:
“De Hoge Raad:
- verklaart beide beroepen in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op de vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen voor het jaar 2018 en de rentevergoeding,
- vermindert die aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 514 met behoud van de overige elementen van die aanslag,
- wijst het verzoek om rentevergoeding af, en
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136.”
Bij brief van 30 juni 2022 heeft de Inspecteur belanghebbende geïnformeerd over de status van de massaalbezwaarprocedure. De brief luidt, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt:
“Het massaal bezwaar is gegrond
In reactie op de uitspraak van de Hoge Raad hebben wij op 4 februari 2022 alle deelnemende bezwaarschriften in de massaalbezwaarprocedure (box 3) voor de jaren 2017 tot en met 2020 gegrond verklaard. Wij hebben dus ook uw bezwaar toegewezen voor zover het de rechtsvraag betreft.
(…)