Home

Gerechtshof Leeuwarden, 03-05-2001, AB1639, 728/00

Gerechtshof Leeuwarden, 03-05-2001, AB1639, 728/00

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
3 mei 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2001:AB1639
Zaaknummer
728/00

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

eerste enkelvoudige belastingkamer

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

3 mei 2001

nummer : 728/00

belanghebbende : X

te : Z

tegen : het hoofd van de eenheid

ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen(: de

inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift

belasting : inkomstenbelasting

jaar : 1997

mondelinge behandeling : op 19 april 2001 te Leeuwarden door

prof. mr. Aardema, vice-president, in tegenwoordigheid van dhr. Gerrits als griffier

verschenen : de gemachtigde van belanghebbende,

haar partner zomede de inspecteur

geschilpunt : - niet-ontvankelijk in bezwaar?

- korrektie belastbaar inkomen

Beslissing:

Het gerechtshof verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f. 6.292,--;

gelast de inspecteur de belanghebbende het griffierecht van

f. 60,-- te vergoeden en bepaalt de door de Staat der Nederlanden te betalen tegemoetkoming in belanghebbendes kosten van het beroep op f. 305,--.

Rechtsoverwegingen:

1. Belanghebbendes aangifte over het jaar 1997 is vanwege de inspecteur, naar aanleiding van een boekenonderzoek, gecorrigeerd met een aantal correcties waardoor het belastbaar inkomen werd verhoogd tot f. 13.036,--. Aangegeven was f. 6.818,--.

2. De belanghebbende heeft tegen de aanslag een pro forma bezwaar- schrift ingediend onder de overweging dat hij zich niet kan vinden in de korrekties welke zijn doorgevoerd naar aanleiding van de controle.

De inspecteur heeft de belanghebbende vervolgens drie keer in de gelegenheid gesteld dit bezwaarschrift nader te onderbouwen. Aan de verzoeken tot motivering is geen gevolg gegeven zodat het bezwaar- schrift door de inspecteur niet-ontvankelijk werd verklaard wegens motiveringsgebrek.

3. De staatssecretaris van Financiën heeft in het Infobulletin 1996/349 een toelichting gegeven omtrent de toezegging - bij de totstandkoming van de Algemene wet bestuursrecht bestuursrecht

(: AWB) - van de soepele benadering van gebrekkige bezwaar- schriften.

De toelichting, voor zover van belang, luidt als volgt:

"In de kamerstukken (MvA II, nummer 5, onderdeel 2.155 en NEV, nummer 8, onderdeel 2.155 en 2.159) is door de staatssecretaris gememoreerd dat de huidige werkwijze met betrekking tot de aan de bezwaarschriften te stellen vormvereisten zal worden gecontinueerd. Klantgerichtheid en doelmatigheid gelden daarbij als argumenten voor de voortzetting van de soepele benadering.

Deze voorgestane soepele benadering gaat niet zo ver dat de inspecteur geen gebruik zou mogen maken van de in artikel 6:6 AWB vermelde bevoegdheid om een bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren bij het ontbreken van een motivering. De soepelheid zal betracht moeten worden bij de beoordeling of een bezwaar naar de eis der wet is gemotiveerd. Daarbij mag niet snel geconcludeerd worden dat een motivering ontbreekt. Een summiere motivering is in het algemeen voldoende. Ook indien de inspecteur de gronden van het bezwaar op andere wijze ter kennis zijn gekomen (bijvoorbeeld uit correspondentie tijdens de aanslagregeling), kan de motivering voldoende geacht worden. De bevoegdheid tot niet-ontvankelijks-

heidsverklaring is naar mijn oordeel een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan."

4. Het gerechtshof is in het onderhavige geval van oordeel dat de inspecteur de belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. Het gerechtshof neemt daarbij in aanmerking dat de inspecteur, gelet op de hierboven onder punt 3 weergegeven toelichting van de staatssecretaris, heel wel had kunnen begrijpen dat belanghebbendes bezwaar was gericht tegen het geheel van de korrekties op het aangegeven belastbare inkomen nu deze korrekties van een zodanige invloed waren dat het belastbare inkomen tot een aanmerkelijk hoger belastbare inkomen werd vast- gesteld. Het had de inspecteur heel wel duidelijk kunnen zijn dat het bezwaar zich enkel en alleen tegen de korrekties richtte zodat de inspecteur daaruit had kunnen afleiden welke grieven de belanghebbende destijds had.

Opmerking verdient daarbij dat het voorschrift van artikel 6:5, eerste lid van de Awb dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten niet verder gaat dan dat daarin wordt aangegeven welke de grieven tegen de aanslag zijn en daarbij niet vereist is dat vervolgens mede een motivering met betrekking tot die grieven wordt aangedragen.

Daarenboven, voor zover bij de inspecteur al onduidelijkheid had bestaan omtrent de gronden van het bezwaar had hij door belang- hebbende te horen op de wijze als bedoeld in artikel 7:2 AWB die onduidelijkheid kunnen wegnemen, doch de inspecteur heeft daar kennelijk van afgezien.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het gerechtshof dan ook van oordeel dat de inspecteur geen gebruik had dienen te maken van zijn discretionaire bevoegdheid het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een motivering.

5. Ten aanzien van het feitelijke geschil - de korrekties op het aangegeven inkomen door de belanghebbende - merkt het gerechtshof op dat de inspecteur weliswaar heeft gesteld dat hij naar aanleiding van een boekenonderzoek een aantal korrekties heeft aangebracht, doch in het verweerschrift laat de inspecteur de aangebrachte korrekties en de daarop gerichte grieven van belanghebbende onbesproken zodat deze door hem niet nader worden onderbouwd en hij dienaangaande ten processe geen verweer voert.

Nu niet is gebleken, dat de belanghebbende zich bij zijn stellingen in het beroepschrift en de daarin genomen conclusie op een juridisch onjuist standpunt heeft gesteld is het beroep gegrond en moet het belastbaar inkomen worden verminderd zoals door de belanghebbende aangegeven in zijn beroepschrift zijnde f. 6.292,--.

Voor een door de inspecteur bepleite mogelijkheid van een nieuwe termijn teneinde bij wijze van subsidiair standpunt de geschillen inhoudelijk te kunnen behandelen gaat het gerechtshof voorbij nu het belastingprocesrecht niet voorziet in een tussenuitspraak waarbij in een dergelijke uitspraak de inspecteur alsnog in de gelegenheid wordt gesteld nader bewijs van zijn stellingen te leveren en een zodanige door de inspecteur bepleite gang van zaken door het voeren van de procedure in meer slagen ook in strijd zou zijn met de proceseconomie.

6. Het beroep is mitsdien in al zijn facetten gegrond.

7. De inspecteur dient te worden veroordeeld tot een tegemoetkoming in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het gerechtshof heeft moeten maken, te berekenen op 0,25 (belang) x 2 x f. 710,-- = f. 305,--.

Aldus vastgesteld en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2001 te Leeuwarden.

Gedaan door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van dhr. Gerrits als griffier.

De griffier lid van deze kamer

J.M. Gerrits prof. mr. Aardema

Afschrift per aangetekende post aan partijen verzonden op: 17 mei 2001