Gerechtshof Leeuwarden, 19-01-2001, AE9996, 0000307
Gerechtshof Leeuwarden, 19-01-2001, AE9996, 0000307
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 januari 2001
- Datum publicatie
- 9 augustus 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2001:AE9996
- Zaaknummer
- 0000307
Inhoudsindicatie
Tussentijdse beëindiging omdat de schuldenares bij toelating had moeten melden dat door de sociale recherche een onderzoek tegen haar gaande was.
Uitspraak
Het gerechtshof te Leeuwarden
Arrest gewezen inzake
X.,
Wonende te P.,
Appellant,
Hierna te noemen: X.,
toevoeging
Procureur mr. H. N. M. M. van Wilgenburg
advocaat mr. M. Bentum.
Het geding in eerste aanleg
Bij het vonnis van 19 oktober 2000 heeft de rechtbank te Assen op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X beëindigd.
Het geding in hoger beroep
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2000, heeft X het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een brief van mr. Bentum d.d. 1 november 2000, met bijlagen.
Ter zitting van 2 november 2000 en 11 januari 2001 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. X heeft bij verzoekschrift van 29 november 1999 de rechtbank te Assen verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. In de hierbij overgelegde verklaring ex art. 285 FW wordt vermelding gemaakt van een schuld aan de gemeente Assen ad fl.23.113,20 terzake van een in 1996, naast loon uit arbeid en derhalve ten onrechte, ontvangen uitkering. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling, in afwachting van rapportage van een maatschappelijk werker bij vonnis van 21 december 1999 eerst voorlopig en vervolgens van 11 januari 2000, definitief van toepassing verklaard.
2. Bij brief van 17 februari 2000 heeft de gemeente Assen X bericht dat uit onderzoek is gebleken dat X in de periode van 1 juli 1998 tot en met 15 september 1999 met de heer R. Dijker een gezamenlijke huishouding voerde en dat in verband hiermee is besloten om het recht van bijstand over deze periode te herzien. X was hierover op 13 oktober 1999 door de sociale recherche gehoord. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Bij beslissing van 26 juli 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen het bezwaar dat X tegen het besluit tot terugvordering van bijstand ad fl.22.953,51 had gemaakt ongegrond verklaard. Tegen voormelde beslissing heeft U geen rechtsmiddel aangewend. Van het bestaan van bedoelde schuld moet in dit geding derhalve worden uitgegaan. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op voordracht van de rechter-commissaris de schuldsaneringsregeling beëindigd.
De beslissing van de rechtbank
3. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd omdat X aldus de rechtbank, niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om van alle schulden melding te maken op het aanvraagformulier als bedoeld in art. 285 FW. De rechtbank overweegt hierbij dat X er voldoende blijkt van heeft gegeven dat zij besefte waar het bij deze nieuwe vordering van de gemeente om handelde en dat zij hierover op zijn laatst bij het uitspreken van de voorlopige toepassing van de schuldsanering, derhalve op zijn laatst op 21 december 1999, duidelijkheid had moeten geven.
De standpunten
4. X heeft hiertegen aangevoerd dat zij eerst door middel van de brief van de gemeente d.d. 17 februari 2000 weet kreeg van deze schuld aan de gemeente Assen en dat zij dus noch ten tijde van het opmaken van de verklaring ex art. 285 FW noch bij het uitspreken van de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat was om hiervan melding te maken. Voorts heeft X opgemerkt dat ook in geval van fraude geldt dat na verloop van tijd met succes om toepassing van de schuldsaneringsregeling kan worden verzocht en dat deze termijn, gelet op haar psychische en sociale omstandigheden en haar actuele situatie, korter moet zijn dan de gebruikelijke vijf jaar.
5. Namens bewindvoerder is ter zitting naar voren gebracht dat de rechtbank eerder, op grond van de rapportage van de maatschappelijk werker, aanleiding zag om ondanks het bestaan van een fraudeschuld de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren. Omdat de situatie door het bekend worden van de tweede fraudeschuld, naar mening van de bewindvoerder, thans niet wezenlijk anders is geworden, neigt hij er toe om U het voordeel van de twijfel te geven. De bewindvoerder heeft in dit verband nog opgemerkt dat X zich aan de in het kader van de schuldsaneringsregeling gemaakte afspraken houdt en dat zij geen nieuwe schulden doet of laat ontstaan.
Het oordeel
6. Het hof leidt uit de in rechtsoverweging 1 en 2 weergegeven gang van zaken af dat, zoals ook voor X bekend verondersteld mag worden, er bij de rechtbank gerede twijfel bestond over het antwoord op de vraag of X ondanks het ontstaan van een schuld die het gevolg was van fraude tot de schuldsaneringsregeling kon worden toegelaten. Het hof is van oordeel dat in deze situatie van X mocht worden verwacht dat zij ten opzichte van de bewindvoerder en de rechter die over de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling had te beslissen, alle openheid van zaken zou geven. Het lag in de gegeven omstandigheden dan ook op de weg van X om, ook in het geval zij oprecht van mening was toegedaan dat er geen sprake was geweest van samenwonen dan wel fraude, in ieder geval melding te maken van het feit er in oktober 1999 door de sociale recherche een onderzoek tegen haar was ingesteld. Nu X dit heeft nagelaten, is zij de uit de (voorlopige) schuldsaneringsregeling voortvloeiende (informatie) verplichtingen niet naar behoren nagekomen. Gelet op het bepaalde art. 350 lid sub C FW leveren voormelde feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof voldoende grond om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Het feit dat X zoals de bewindvoerder ter zitting heeft aangegeven, tot dusver aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan, is niet voldoende om in het vorenstaande verandering te brengen.
7. Uit het voorgaande volgt dat de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd.
Slotsom
8. Op grond van het voorgaande zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.
9. De bewindvoerder heeft ter zitting nog om verhoging van zijn salaris gevraagd. Nu de verhoging, op de voet van art. 320 FW jo art. 3 van het besluit van de bewindvoerder, dient te worden vastgesteld door de rechtsbank op verzoek van de bewindvoerder, blijft dit verzoek van de bewindvoerder in hoger beroep buiten behandeling.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door mrs. Boon, voorzitter, Wachter en Bauerle-Hetebrij, raden, en uitgesproken door mrs. Boon, fungerend-president, lid der tweede enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van dhr. Bilstra als waarnemend griffier ter bijzondere openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 19 januari 2001.