Home

Gerechtshof Leeuwarden, 20-08-2004, AQ7425, BK 239/03 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 20-08-2004, AQ7425, BK 239/03 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
20 augustus 2004
Datum publicatie
25 augustus 2004
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ7425
Zaaknummer
BK 239/03 Inkomstenbelasting
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67e

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht voormelde boete heeft opgelegd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: BK 239/03 20 augustus 2004

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Noord, kantoor Hoogeveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de boete die aan haar is opgelegd naar aanleiding van de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Belanghebbende werd voor het jaar 2000 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op 12 juli 2001 aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna te noemen: de Wet), van ƒ 45.845, -.

1.2 Met dagtekening van 12 november 2002 heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.364, -. Een vergrijpboete 25% ten bedrage van ƒ 176, - en een bedrag aan heffingsrente van ƒ 51, - zijn toen eveneens vastgesteld.

1.3 Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de boete. Hierop heeft de inspecteur bij uitspraak van 29 januari 2003 de boete gehandhaafd.

1.4 Tegen deze uitspraak is een beroepschrift (met bijlagen) bij het hof ingekomen op 11 maart 2003.

1.5 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) op 18 april 2003 heeft ingezonden, heeft belanghebbende een brief gedagtekend 2 september 2003 ter griffie van het hof ingestuurd. Tevens heeft zij op 4 mei 2004 een nader stuk ingestuurd.

1.6 Vervolgens heeft de mondelinge behandeling ter zitting van 17 mei 2004 gehouden te Leeuwarden plaatsgevonden, alwaar de inspecteur aanwezig was. Belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen.

1.7 Het hof heeft in deze zaak op 28 mei 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 11 juni 2004, aan partijen is verzonden.

1.8 Bij schrijven ingekomen op 7 juli 2004 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

1.9 De griffier heeft belanghebbende bij brief van 12 juli 2004 gewezen op het daartoe verschuldigde griffierecht ad € 43,50 en belanghebbende heeft vervolgens op 27 juli 2004 dat griffierecht voldaan.

1.10 Van alle vermelde (en hierna nog te vermelde) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Blijkens de gedingstukken stelt het hof de volgende feiten vast:

2.1 Belanghebbende, geboren op .. februari 19.., was geheel 2000 ongehuwd.

2.2 Belanghebbende heeft in 2000 volgens haar aangifte ƒ 14.193, - rente genoten.

2.3 Uit door de ABN/AMRO-bank aan de Belastingdienst verstrekte rentegegevens bleek de inspecteur dat belanghebbende meer rente had genoten dan zij had aangegeven.

2.4 Na enige correspondentie stuurde belanghebbende in kopie een verkoopnota van 21 december 2000 en een bankafschrift van 27 december 2000 toe aan de inspecteur betreffende de verkoop van 6,75% AAB Spaarbrieven. De meeverkochte rente bedroeg ƒ 3.484, -. Deze rente was niet aangegeven.

2.5 Met dagtekening 19 september 2002 werd de navordering met een boete van 25% aangekondigd. Volgens de inspecteur is sprake van grove onachtzaamheid of grove schuld.

2.6 De navorderingsaanslag, waarbij het belastbare inkomen werd verhoogd met genoemd rentebedrag van ƒ 3.484, - en de daaruit voortvloeiende correctie giften van ƒ 35, -, en de boete van 25% (ƒ 176, -) werden opgelegd met dagtekening 12 november 2002.

3. Het geschil en standpunten van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht voormelde boete heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt daarnaar verwezen.

4. Ter zake van de ontvankelijkheid van het beroep:

4.1 De heer A is tijdig in beroep gekomen voor belanghebbende. Later is gebleken dat volgens belanghebbende de handtekening op de bij het beroepschrift gevoegde machtiging niet door haar is gezet.

4.2 Bij brief van 2 september 2003 aan het hof heeft belanghebbende medegedeeld dat zij de beroepschriften wel wilde handhaven.

4.3 Het hof gaat er van uit, gelet op het voorgaande, dat de aan de heer A verleende opdracht om aangifte te doen mede inhield de machtiging om een beroepschrift in te dienen. Er is dus geen aanleiding om belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren. Uit belanghebbendes brief van 1 mei 2004, bladzijde 4, blijkt bovendien dat het beroepschrift juist op haar uitdrukkelijk verzoek door de heer A is ingediend.

5. De overwegingen omtrent het geschil:

5.1 Belanghebbende had naar het oordeel van het hof moeten beseffen dat bij de verkoop van de rentespaarbrieven rente werd genoten en dat die moest worden aangegeven bij de betreffende vraag op het aangiftebiljet, te meer omdat het ging om een relatief groot bedrag. Kennis en handelen van de gemachtigde moet daarbij aan belanghebbende worden toegerekend.

5.2 Gelet op het onder 5.1 vermelde heeft belanghebbende door haar handelwijze grove schuld aan de omstandigheid dat het tot een navorderingsaanslag met boete heeft moeten komen. De boete van 25% is daarom passend en geboden.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. De beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld en uitgesproken door mr. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mrs. Drion en Van der Meer, raadsheren, leden van de tweede meervoudige belastingkamer, ter openbare zitting van het gerechtshof Leeuwarden op 20 augustus 2004 in tegenwoordigheid van mr. De Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voormelde voorzitter en griffier.

Op 25 augustus 2004 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.