Home

Gerechtshof Leeuwarden, 20-08-2004, AQ7428, BK 281/03 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 20-08-2004, AQ7428, BK 281/03 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
20 augustus 2004
Datum publicatie
25 augustus 2004
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ7428
Zaaknummer
BK 281/03 Inkomstenbelasting
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 6.13, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 6.14

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek voor uitgaven van levensonderhoud tot een bedrag van € 1.224,--.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: BK 281/03 20 augustus 2004

Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord, kantoor Groningen Kempkensberg (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar voor het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgelegde aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan de belanghebbende is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 (: de Wet IB), met dagtekening 18 decmeber 2002 een aanslag IB/PV opgelegd berekend naar een verzamelinkomen van € 40.836,--.

1.2 Het tegen deze aanslag tijdig door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak, gedagtekend 13 maart 2003, gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft de aanslag hierbij nader vastgesteld op € 40.047,--.

1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlagen), dat op 21 maart 2003 bij het gerechtshof is ingekomen.

1.4 De inspecteur heeft op 28 mei 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 2 juni 2004, gehouden te Groningen. Namens belanghebbende is verschenen haar echtgenoot, de heer A. Tevens is ter zitting de inspecteur verschenen.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.

De belanghebbende, geboren op .. oktober 19.., is werkzaam bij B BV. In de aangifte IB/PV 2001 heeft belanghebbende een aftrekpost opgevoerd ter hoogte van € 1.224,-- voor uitgaven voor levensonderhoud voor A, geboren op .. januari 19... Dit betreft een dochter uit een eerder huwelijk van de echtgenoot van de belanghebbende. Deze dochter volgt een MBO-opleiding en heeft in 2001 een basisbeurs ontvangen. De inspecteur heeft deze aftrekpost geweigerd.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek voor uitgaven van levensonderhoud tot een bedrag van € 1.224,--. Belanghebbende is van mening dat zij hierop recht heeft, omdat haar echtgenoot de studiekosten van zijn dochter betaalt en laatstgenoemde daardoor in belangrijke mate onderhoudt. Dat de dochter een basisbeurs ontvangt mag volgens belanghebbende deze aftrek niet in de weg staan. Volgens belanghebbende druist de wettelijke beperking daartoe dan ook in tegen de redelijkheid en de billijkheid. De inspecteur is daarentegen van mening dat nu de dochter recht heeft op een basisbeurs, aftrek van uitgaven voor levensonderhoud wettelijk is uitgesloten, zodat de aftrek terecht niet is toegelaten.

3.2 Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 6.13 lid 1 Wet IB worden als uitgaven voor levensonderhoud aangemerkt uitgaven voor kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden. In artikel 6.14 lid 1 onder c van de Wet IB worden uitgaven voor levensonderhoud van een kind niet in aanmerking genomen, indien het kind recht heeft op een gift, een voorwaardelijke gift of een prestatiebeurs volgens de Wet Studiefinanciering 2000 die niet uitsluitend bestaat uit een reisvoorziening in de zin van die wet.

4.2 In laatstgenoemde wetsbepaling wordt derhalve uitdrukkelijk de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van een kind uitgesloten indien het kind recht heeft op een basisbeurs ingevolge de Wet Studiefinanciering 2000. Naar het oordeel van het gerechtshof staat het de wetgever vrij om ouders van kinderen die op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 een basisbeurs genieten niet verder te faciliteren via een persoonsgebonden aftrek. Derhalve kan niet worden gezegd dat een dergelijke beperking indruist tegen de redelijkheid en de billijkheid. Dat de Wet Studiefinanciering 2000 van een andere benadering uitgaat waardoor de dochter gelet op het inkomen van belanghebbende niet in aanmerking komt voor een aanvullende beurs met volgens belanghebbende als gevolg dat door de wetgever kennelijk van een ouder wordt verwacht dat wordt bijgedragen in de uitgaven voor levensonderhoud van een studerend kind, maakt het vorenstaande niet anders. De inspecteur heeft derhalve de onderhavige aftrekpost terecht geweigerd.

4.3 Het vorenoverwogene brengt mee dat het gerechtshof het beroep ongegrond zal verklaren.

5. De proceskosten

Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 20 augustus 2004 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan beide

partijen op 25 augustus 2004