Home

Gerechtshof Leeuwarden, 11-08-2006, AY6416, 0400390

Gerechtshof Leeuwarden, 11-08-2006, AY6416, 0400390

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
11 augustus 2006
Datum publicatie
17 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2006:AY6416
Zaaknummer
0400390
Relevante informatie
Grondwet [Tekst geldig vanaf 22-02-2023], Grondwet [Tekst geldig vanaf 22-02-2023] art. 94, Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 252

Inhoudsindicatie

Gerechtshof bepaalt dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk zullen zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige

Uitspraak

Beschikking d.d. 11 augustus 2006

Rekestnummer 0400390

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de man,

toevoeging,

procureur mr J.F. Rouwé-Danes,

advocaat mr H.A. Jeuring,

tegen

[appellante],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: de vrouw,

toevoeging,

procureur mr R. Stéhouwer,

advocaat mr W.Chr. de Roos.

De inhoud van de tussenbeschikking van 16 maart 2005 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Na voormelde tussenbeschikking zijn ter griffie van het hof ingekomen brieven d.d. 8 november 2005 en 24 februari 2006 (met bijlage) van mr. Jeuring en brieven d.d. 9 november 2005 en 23 februari 2006 (met bijlage) van mr. De Roos.

Ter zitting van 4 mei 2006 is de zaak behandeld.

De beoordeling

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de man in zijn inleidend verzoek

1. Partijen zijn niet met elkaar gehuwd (geweest). In verband hiermee heeft de kantonrechter in de beschikking waarvan beroep het verzoek van de man om te bepalen dat hij gezamenlijk met de vrouw zal worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], afgewezen op grond dat -zakelijk weergegeven- de wet de man geen mogelijkheid biedt om gezamenlijk ouderlijk gezag te vragen, terwijl het hier gaat om recente wetgeving.

2. In zijn beroepschrift heeft de man voormeld oordeel van de kantonrechter bestreden, terwijl de vrouw inmiddels ter zitting in hoger beroep, in afwijking van haar verweerschrift in hoger beroep, haar stelling dat de man niet-ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek heeft laten varen.

3. Het hof overweegt ten deze dat moet worden geconstateerd dat er sprake is van familie- en gezinsleven (family-life) tussen de man en [minderjarige] in de zin van artikel 8 EVRM, nu de man [minderjarige] heeft erkend en omgang met hem heeft . Nu er sprake is van family-life heeft de man niet alleen recht op eerbiediging daarvan, maar heeft hij ook, krachtens jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), aanspraak op eerbiediging van het uit genoemd family-life voortvloeiende recht om gezamenlijk met de vrouw het gezag over [minderjarige] uit te oefenen, met dien verstande dat dit anders zou zijn indien de Nederlandse wetgever de mogelijkheid dat ouders die niet met elkaar gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind uitoefenen, heeft uitgesloten. Aangezien dit laatste niet het geval is en er mitsdien van moet worden uitgegaan dat de man aanspraak kan maken op het gezamenlijk uitoefenen van het gezag, wordt het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht van de man op toegang tot de rechter door artikel 1:252 BW naar het oordeel van het hof op ongeoorloofde wijze geschonden, voorzover door dit artikel aan hem de mogelijkheid wordt onthouden zijn aanspraak op het gezamenlijk uitoefenen van het gezag aan de rechter voor te leggen. Daarbij overweegt het hof dat deze schending van genoemd recht niet noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van [minderjarige] en de vrouw, nu de rechter naar geldend recht deze belangen dient mee te wegen bij de beoordeling van het verzoek, waardoor die belangen reeds afdoende worden beschermd. Op grond hiervan dient artikel 1:252 BW, voorzover daarbij is bepaald dat ouders slechts "op hun beider verzoek" gezamenlijk gezag kunnen bewerkstelligen, ingevolge artikel 94 Grondwet buiten toepassing te blijven.

4. Het voorgaande brengt mee dat de man kan worden ontvangen in zijn inleidend verzoek.

Met betrekking tot het verzoek te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over de minderjarige zullen uitoefenen

Algemeen

5. Uit de tussentijds door partijen ingezonden berichten blijkt dat zij in onderling overleg een omgangsregeling tot stand hebben gebracht en dat deze door de rechtbank te Groningen is neergelegd in een beschikking d.d. 21 februari 2006. Voorts blijkt daaruit dat hun poging om middels mediation tot elkaar te komen niet tot resultaat heeft geleid.

Het standpunt van de vrouw (zakelijk weergegeven)

6. De vrouw verwacht dat bij toewijzing van het verzoek er verschil van mening zal ontstaan over de opvoeding en dat de strijd tussen partijen daardoor zal escaleren. Er moet voor worden gevreesd dat [minderjarige] hierdoor klem en verloren zal raken. Al jarenlang, zo stelt de vrouw, wordt zij op alle mogelijke manieren door de man dwarsgezeten, in verband waarmee zij (sinds kort) eens per twee weken een psycholoog bezoekt. De vrouw wijst erop dat partijen nog in procedures zijn verwikkeld omtrent de boedelverdeling en de kinderalimentatie.

Het standpunt van de man (zakelijk weergegeven)

7. De man stelt dat er geen aanleiding is om partijen niet te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag. Hij wijst er op dat er al geruime tijd sprake is van een goed lopende omgangsregeling, met dien verstande dat er enige discussie is over de vakantieregeling. In het kader van de omgangsregeling zijn er geen problemen met betrekking tot de opvoeding tussen partijen gerezen. De man betwist dat hij de vrouw al jarenlang op alle mogelijke manieren heeft dwarsgezeten. De communicatieproblemen tussen de man en de vrouw zijn niet zodanig ernstig dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt indien partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben, terwijl ook niet kan worden gesteld dat niet te verwachten is dat de communicatie tussen partijen zich binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Volgens de man zijn partijen in staat tot het voeren van overleg.

Het standpunt van de raad voor de kinderbescherming

8. De raad heeft geadviseerd om partijen te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag, nu er geen argumenten zijn om dat niet te doen en nu het uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen dienen te hebben. Naar de mening van de raad zijn er geen aanwijzingen dat [minderjarige] klem of verloren zal raken indien zijn ouders gezamenlijk het gezag over hem krijgen.

Het oordeel

9. Uit de verklaringen van partijen noch uit de stukken valt af te leiden dat de verwachting van de vrouw dat de strijd tussen partijen zal escaleren en dat [minderjarige] daardoor klem en verloren zal raken, gegrond is. Met name de omstandigheid dat door partijen al geruime tijd een vrij intensieve en redelijk goed verlopende omgangsregeling wordt nageleefd, maakt de gegrondheid van die verwachting geenszins aannemelijk. Van steekhoudende argumenten om het verzoek van de man af te wijzen is ook verder niet gebleken. Een dergelijk argument is naar het oordeel van het hof in ieder geval niet gelegen in de omstandigheid dat de communicatie tussen partijen te wensen overlaat of in het gegeven dat de strijd tussen partijen (nog) niet is geluwd. Dit maakt uiteraard niet anders dat het zowel voor [minderjarige] als voor partijen zeer wenselijk moet worden geacht dat in één en ander verbetering komt.

10. Op grond hiervan en nu de man moet worden geacht daarbij als vader van [minderjarige] belang te hebben, behoort het verzoek van de man te worden toegewezen.

Slotsom

11. De beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en in hoger beroep moet opnieuw worden beslist als na te melden.

12. Gelet op de familierechtelijke aspecten van de zaak zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank te Groningen, sector kanton, locatie Groningen, van 26 juli 2004, waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende

bepaalt dat de man, [appellant], en de vrouw, [appellante], voortaan gezamenlijk zullen zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente];

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Bloem en Willems, raden, en uitgesproken door mr J.C. van Dijk, president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Bons als griffier, ter buitengewone openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 11 augustus 2006.