Home

Gerechtshof Leeuwarden, 10-10-2008, BF8911, BK 142/05 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 10-10-2008, BF8911, BK 142/05 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
10 oktober 2008
Datum publicatie
15 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BF8911
Formele relaties
Zaaknummer
BK 142/05 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de hoogte van de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 05/00142

uitspraakdatum: 10 oktober 2008

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord,

de inspecteur

tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 05/159 van de rechtbank Leeuwarden (: de rechtbank) van 4 november 2005, in het geding tussen

X, wonende te Z, belanghebbende,

gemachtigde mr. A,

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.739,- en rekening houdend met een bedrag aan arbeidskorting van € 131,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van het bedrag aan arbeidskorting een bezwaarschrift ingediend. Daarbij heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken.

Bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2005 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en het bedrag aan arbeidskorting vastgesteld op € 368,-. Bij dezelfde uitspraak heeft hij het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van proceskosten beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 4 november 2005 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het zag op vorenbedoeld verzoek en de inspecteur veroordeeld in de kosten van het bezwaar ( € 161,-) en van het beroep ( € 644,-). Tevens heeft de rechtbank teruggaaf van het griffierecht gelast.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur op 19 december 2005 een pro-forma beroepschrift (met bijlage) ingediend. Op 9 mei 2008 heeft het hof de gronden van het beroep ontvangen. Belanghebbende heeft op 18 juni 2008 een verweerschrift ingediend.

1.5. Ter zitting van 22 september 2008 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde de heer mr. A (hierna: de gemachtigde) en de heer mr. B namens de inspecteur. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 de onder 1.1 vermelde voorlopige aanslag IB/PV opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur de aangifte van belanghebbende gevolgd. De arbeidskorting kon niet blijken uit het papieren aangiftebiljet en is door de inspecteur gebaseerd op artikel 8.11, lid 2, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder punt 2.1 bedoelde voorlopige aanslag. Daarbij heeft belanghebbende aangegeven dat bij de berekening van de belastingaanslag rekening gehouden dient te worden met een arbeidskorting van € 368,-, zoals deze blijkt uit de jaaropgaaf 2003. Verder heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

2.3. Bij uitspraak van 27 januari 2005 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ten aanzien van de arbeidskorting gehonoreerd en het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.

2.4. Op het tegen voormelde uitspraak ingediende beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor is weergegeven onder punt 1.3. Bij de vaststelling van het bedrag van de proceskosten in bezwaar en beroep heeft de rechtbank steeds een wegingsfactor gehanteerd van 1, geldend voor een zaak van gemiddeld gewicht.

3. Het geschil

3.1. In geschil is de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de hoogte van de proceskostenvergoeding. Niet in geschil is dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep bij de rechtbank.

3.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het beroepschrift tijdig is ingediend en dat het gewicht van de zaak 'zeer licht' is, zodat de wegingsfactor van 0,25 moet worden toegepast. Hij verwijst naar uitspraken van dit hof en naar arresten van de Hoge Raad.

3.3. Belanghebbende is van mening dat het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is. De bestreden uitspraak acht belanghebbende juist. Zij wijst op de gecompliceerdheid van het belastingrecht en de omstandigheid dat de zeer beperkte proceskostenvergoeding het beroep op de rechter afremt. Zij verwijst naar artikel 6 EVRM. Tevens bepleit belanghebbende een overeenkomstige toepassing van artikel 6, lid 3, letter c, EVRM in het belastingrecht.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden als vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

Ontvankelijkheid

4.1. De uitspraak van de rechtbank is gedagtekend en verzonden op 4 november 2005. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigt op vrijdag 16 december 2005 (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb).

Het beroepschrift van de inspecteur is gedagtekend 14 december 2005 en is op 19 december 2005 door het hof ontvangen. Het beroepschrift is per post verzonden in een zogenaamde 'Port betaald-enveloppe', waarop geen poststempel voorkomt.

4.2. Gelet op vorenstaande feiten en de omstandigheid dat de belastingdienst in het weekend gesloten is, acht het hof het aannemelijk dat het beroepschrift uiterlijk op 16 december 2005 en dus voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Nu het beroepschrift niet later dan een week na het einde van de termijn is ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend (artikel 6:9, lid 2, Awb). De inspecteur kan dus worden ontvangen in zijn beroep.

Proceskostenvergoeding

4.3. Voor de vaststelling van de kosten van rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (: het Besluit) dient naar het oordeel van het hof uitgegaan te worden van een zeer licht gewicht van de zaak. De wegingsfactor biedt de mogelijkheid om recht te doen aan de verschillen tussen zaken. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid. Gelet op de onder 2.1 tot en met 2.3 vermelde feiten zijn zowel het belang als de ingewikkeldheid van de onderhavige zaak zeer gering, zodat naar het oordeel van het hof volstaan kan worden met een wegingsfactor van 0,25. Daarbij merkt het hof op dat het Besluit niet is bedoeld als volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de kosten. De omstandigheid dat de punten per proceshandeling in bezwaar een lagere waarde hebben dan in beroep, is geen reden om ten aanzien van de toepasselijke wegingsfactor onderscheid te maken tussen de bezwaar- en de beroepsfase.

4.4. Belanghebbende stelt -naar het hof begrijpt- dat de geringe omvang van de proceskostenvergoeding de vrije toegang tot de rechter belemmert en beroept zich hierbij op het bepaalde in artikel 6 EVRM. Fiscale verplichtingen behoren niet tot de 'civil rights and obligations' in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM (EHRM, 12 juli 2001, nr. 44759/98, VN 2001/44.5). Mitsdien geldt artikel 6 EVRM in zoverre niet voor het geding ten overstaan van de belastingrechter. Belanghebbende kan daarom met een beroep op genoemd artikel niet bewerkstelligen dat het Besluit buiten toepassing blijft.

4.5. Artikel 6, lid 3, EVRM, ziet op de rechten van verdachten. Nu in onderhavige zaak geen sprake is van een verdachte of van een strafvervolging, kan van overeenkomstige toepassing van artikel 6, lid 3, onder c, EVRM geen sprake zijn.

4.6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Van de inspecteur zal gelet op het bepaalde in artikel 27l van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen griffierecht worden geheven.

5. Proceskosten

Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het gerechtshof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze ziet op de veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van het bezwaar en beroep;

¬veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar ten bedrage van € 40,25 en in beroep ten bedrage van € 161,-;

wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.

Aldus vastgesteld door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, J. Huiskes en F.J.W. Drion, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 10 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 15 oktober 2008

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.