Home

Gerechtshof Leeuwarden, 06-02-2009, BH2464, BK 10/08 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 06-02-2009, BH2464, BK 10/08 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
6 februari 2009
Datum publicatie
11 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BH2464
Formele relaties
Zaaknummer
BK 10/08 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

Het geschil in hoger beroep:

a. dat wel een juiste kasadministratie werd gevoerd;

b. dat er geen sprake was van een negatief kassaldo;

c. dat dikwijls gratis frisdrank werd verstrekt;

d. dat er geen sprake was van niet-geboekte privé-opnamen; en

e. dat de ontvangen schadevergoeding van € 2.410,- een compensatie voor een privé-schadepost betrof.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 10/08

Uitspraakdatum: 6 februari 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

mevrouw X, wonende te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak AWB07/328 van de rechtbank Leeuwarden van 7 december 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 onder aanslagnummer 0000.00.000.H46 (dagtekening 4 augustus 2006) een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.914,-. Tevens is een boete opgelegd van € 336,-.

1.2 Nadat belanghebbende daartegen een bezwaarschrift had ingediend, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2006, verzonden op 17 januari 2007, de aanslag gehandhaafd.

1.3 Bij uitspraak van 7 december 2007, verzonden op 10 december 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep tegen voornoemde uitspraak ongegrond verklaard.

Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.4 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 14 januari 2008 (met bijlage), bij het hof ingekomen op 15 januari 2008.

De inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep (met bijlagen) ingediend, ingekomen op 2 april 2008. Vervolgens heeft belanghebbende bij brief, ingekomen op 16 januari 2009, nog een aantal stukken ingezonden.

1.5 De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2009. Belanghebbende en haar gemachtigde A zijn verschenen. Namens de inspecteur is verschenen de heer B.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Door de rechtbank vastgestelde feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (de rechtbank noemt belanghebbende eiseres en de inspecteur verweerder).

`Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiseres, geboren op .. september 19.., heeft drie kinderen, die zijn geboren in de jaren 1985, 1987 en 2001. De oudste twee kinderen zijn niet ingeschreven op eiseres' woonadres.

2.2 Eiseres exploiteerde sinds 10 april 2004 een internetcafé onder de naam C. De onderneming was gevestigd op het adres a-straat te Z. Het internetcafé was dagelijks geopend van 13.00 uur tot 24.00 uur.

2.3 Eiseres huurde het tot de onroerende zaak gelegen aan de a-straat behorende bedrijfsgedeelte voor een bedrag van € 1.800,-- per maand, terwijl zij de bovenwoning voor een bedrag van € 495,-- huurde.

2.4 Eiseres maakte in haar internetcafé gebruik van zelf gefabriceerde kaartjes (door eiseres' gemachtigde ter zitting aangeduid als snippers papier), waarop onder meer de aanvangstijd van het internetten of gamen werd vermeld. Deze kaartjes moesten na het beëindigen van de internet- of gamesessie door de klanten bij de kassa worden ingeleverd. Op basis van deze kaartjes kon ter zake van het internetten of gamen aan de klanten een bedrag in rekening worden gebracht en kon dit bedrag op de kassa worden aangeslagen. Eiseres heeft deze kaartjes niet bewaard.

2.5 Eiseres' kasboek bestond - naar haar gemachtigde ter zitting heeft verklaard - uit door haar bij elkaar gevoegde dagelijkse uitdraaien van de kassa. Aan de hand van deze uitdraaien, de inkoopfacturen en eiseres' bankafschriften maakte eiseres' adviseur voor het jaar 2004 achteraf een kasopstelling op. Hierop heeft hij de in eiseres' aangifte IB/PVV voor het jaar 2004 verantwoorde winst uit onderneming gebaseerd.

2.6 Verweerder heeft op 29 juli 2004 een startersbezoek afgelegd bij eiseres. Volgens het van dit bezoek op 11 augustus 2004 opgemaakte rapport heeft verweerder eiseres er - kort gezegd - op gewezen dat haar (kas)administratie onvolledig is. In het kader van de in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) neergelegde verplichtingen ten aanzien van het voeren van een administratie, heeft verweerder met eiseres afspraken gemaakt over de wijze waarop zij haar kasadministratie dient te voeren.

2.7 Op 16 december 2004 heeft verweerder een bedrijfsbezoek bij eiseres afgelegd teneinde te beoordelen of eiseres zich aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. Onder meer op de grond dat het saldo volgens het kasboek niet aansloot bij het werkelijk aanwezige kasgeld en dat niet alle bankstortingen vanuit de kas waren verantwoord, heeft verweerder volgens het op 17 december 2004 van dit bedrijfsbezoek opgemaakte rapport geconstateerd dat eiseres ten dele aan de met haar gemaakte afspraken heeft voldaan.

2.8 Verweerder heeft op 17 mei 2006 een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres. In het van dit onderzoek op 27 juni 2006 opgemaakte rapport heeft verweerder zich op grond van zijn bevindingen op het standpunt gesteld dat eiseres' administratie niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening en dat deze administratie daarom moet worden verworpen.

2.9 Tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de door eiseres' adviseur opgemaakte kasopstelling gecorrigeerd met de door hem ingeboekte privé-kasstortingen alsmede met in privé betaalde onkosten. Aldus bedroeg volgens verweerders aangepaste kasopstelling het kassaldo eind juli 2004 € 6.790,-- negatief, terwijl volgens de opstelling van eiseres' adviseur het kassaldo op 1 augustus 2004 € 300,-- bedroeg. Volgens verweerders opstelling bedroeg het kassaldo vervolgens eind augustus € 339,-- negatief en liep dit negatieve kassaldo tot eind december op tot € 3.838,--. In verband met deze bevonden negatieve kassaldi heeft verweerder de omzet voor het jaar 2004 gecorrigeerd met een bedrag van € 10.000,--.

2.10 In de omstandigheid dat hem tijdens het boekenonderzoek uit eiseres kasopstelling en uit de voorhanden zijnde bankafschriften nauwelijks is gebleken dat eiseres bedragen heeft opgenomen voor huishoudelijke privé-uitgaven en hij in eiseres bankafschriften geen bedragen heeft aangetroffen die wijzen op door eiseres ontvangen alimentatie, kinderbijslag of huursubsidie, heeft verweerder aanleiding gevonden om de omzet - naast de zojuist bedoelde correctie - te corrigeren met een bedrag van € 10.000,--.

2.11 Verweerder heeft tijdens de controle een theoretische winstberekening gemaakt ter zake van de door eiseres verkochte frisdranken. Deze berekening heeft hij gebaseerd op de aanwezige inkoopnota's. Uitgaande van het aantal glazen dat uit een fles frisdank kan worden volgeschonken en de door eiseres gehanteerde verkoopprijs voor een glas frisdrank, heeft verweerder berekend dat eiseres ter zake van de verkoop van frisdrank een bruto-winstpercentage van 114% zou moeten realiseren. Volgens de jaarstukken bedraagt dit bruto-winstpercentage 43%.

2.12 Eiseres heeft in het jaar 2004 op haar spaarrekening tot een bedrag van € 2.410,-- (water)schade-uitkeringen ontvangen. Deze uitkeringen heeft zij niet als bate van haar onderneming verantwoord. Verweerder heeft dit bij de aanslagregeling alsnog gedaan.

2.13 Bij de aanslagregeling heeft verweerder de door eiseres aangegeven fiscale winst van

€ 11.216,-- negatief aldus vermeerderd tot een (positief) bedrag van € 12.734,--. Hierbij heeft hij tevens in verband met de aangebrachte winstcorrecties de door eiseres gevraagde zelfstandigenaftrek aangepast.

2.14 Bij de aanslagregeling heeft verweerder verder de door eiseres opgevoerde persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor het levensonderhoud van haar oudste kind geweigerd. In verband met de wegens de door verweerder aangebrachte winstcorrecties verhoging van de desbetreffende drempel, heeft verweerder de door eiseres opgevoerde persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven laten vervallen.

2.15 Zoals verweerder eiseres in het rapport van het boekenonderzoek had aangekondigd, heeft hij gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 aan eiseres een vergrijpboete opgelegd wegens het opzettelijk aangeven van een te lage omzet. Omdat verweerder eiseres in het kader van de omzetbelasting ten aanzien van hetzelfde feitencomplex reeds had beboet, heeft hij de vergrijpboete gematigd tot een boete van 25% van het bedrag dat als gevolg van de opzet van eiseres niet zou zijn geheven, ofwel € 336,--.'

3. Het geschil zoals omschreven door de rechtbank

De rechtbank heeft het geschil als volgt omschreven.

`3.1 In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

3.1.1 Heeft verweerder terecht eiseres' administratie verworpen?

3.1.2 Heeft verweerder de onderhavige aanslag gebaseerd op een redelijke schatting?

3.1.3 Heeft verweerder terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres een boete opgelegd?

3.2 Eiseres heeft aangevoerd dat het bijhouden van een kasboek op de door verweerder gewenste wijze voor een klein bedrijf als haar internetcafé niet kan worden vereist. Nu de jaarrekening op grond van de door eiseres aangeleverde kasuitdraaien, facturen en bankafschriften is opgesteld door een professionele boekhouder, kan niet worden gezegd dat de fiscale winstberekening niet berust op een betrouwbare grondslag. Van negatieve kassaldi is geen sprake, gezien de in de kas tot een bedrag van € 10.000,-- geboekte privé-stortingen. Deze privé-stortingen zijn gedaan uit een aangegane lening, aldus eiseres. De huishoudelijke privé-bestedingen zijn volgens eiseres gedaan uit de door haar ontvangen kinderbijslag, alimentatie, huursubsidie en de schade-uitkering. Deze schade-uitkering behoort - naar eiseres' mening - niet tot de winst uit onderneming, omdat deze uitkering ziet op de ten aanzien van het woongedeelte geleden waterschade. De door verweerder gemaakte schatting van de door haar gemaakte winst uit onderneming acht eiseres onvoldoende beargumenteerd. Gelet op het tegenvallend resultaat uit onderneming alsmede de omstandigheid dat zij te weinig kennis had omtrent boekhoudkundige processen, is eiseres de mening toegedaan dat er geenszins sprake is van opzet, zodat verweerder ten onrechte aan haar de onderhavige boete heeft opgelegd. Bovendien acht zij deze boete te hoog, nu zij slechts moet rondkomen van een beperkte uitkering.

3.3 Verweerder volhardt in zijn standpunt dat de hiervoor weergegeven vragen bevestigend dienen te worden beantwoord.

3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken'.

4. Beoordeling van het geschil door de rechtbank

De rechtbank heeft over het geschil als volgt geoordeeld.

`4.1 Artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) luidt: "Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.". In het vierde lid is bepaald dat, voorzover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, administratieplichtingen verplicht zijn de bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.

4.2 Gelet op de hiervoor onder punt 2.5 vermelde feiten is de rechtbank van oordeel dat eiseres haar kasadministratie op een dusdanige wijze heeft gevoerd dat een adequate kascontrole niet kan zijn gevoerd. Nu eiseres' kasboek niet bestond uit in chronologische volgorde geboekte contante ontvangsten en uitgaven, maar slechts uit bij elkaar gevoegde dagelijkse uitdraaien van de kassa, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet staande worden gehouden dat eiseres een dagelijkse dan wel regelmatige kascontrole uitvoerde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kasadministratie van eiseres' onderneming, wier omzet nagenoeg uitsluitend werd ontvangen door middel van contante betalingen, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daar komt bij dat na correctie door verweerder van de door eiseres' adviseur bij de door hem achteraf opgemaakte kasopstelling ingeboekte privé-kasstortingen alsmede met in privé betaalde onkosten, de kasopstelling op een aantal data en periodes leidde tot negatieve kassaldi (zie hiervoor onder punt 2.9). Dat er - naar eiseres heeft gesteld - uit een aangegane lening afkomstige privé-kasstortingen zouden zijn gedaan, kan de rechtbank niet volgen. Hiervoor is redengevend dat de rechtbank het bestaan van de lening niet aannemelijk acht, nu de op de door eiseres overgelegde leningsovereenkomsten vermelde geldverstrekker door verweerder niet kon worden getraceerd en eiseres overigens omtrent deze geldverstrekker onvoldoende verifieerbare gegevens heeft verstrekt. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan haar bewaarplicht, nu zij de hiervoor onder punt 2.4 bedoelde kaartjes niet heeft bewaard. Deze kaartjes behoren naar het oordeel van de rechtbank tot eiseres' administratie. Immers, zonder deze kaartjes kan niet worden gecontroleerd of de ter zake van het internetten of gamen aan de klanten in rekening gebrachte bedragen daadwerkelijk in de kassa zijn aangeslagen, dan wel anderszins in de administratie zijn opgenomen.

De rechtbank is dan ook - overeenkomstig hetgeen verweerder heeft geconcludeerd - van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor onder punt 4.1 is overwogen, de bij eiseres aanwezige administratie niet kan dienen als deugdelijke basis voor de fiscale omzet- en winstberekening. De in eiseres jaarstukken berekende winst kan, ook al zijn deze jaarstukken volgens eiseres door een professionele boekhouder opgemaakt, dan ook niet worden gevolgd, nu de (primaire) grondslag voor deze winstberekening niet betrouwbaar is. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de door verweerder gemaakte theoretische winstberekening van de door eiseres verkochte frisdranken.

4.3 Indien niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge onder meer artikel 52 van de AWR, volgt uit het bepaalde in artikel 27e van de AWR dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dit brengt mee dat de alsdan op eiseres rustende bewijslast aanzienlijk wordt verzwaard: zij moet overtuigend aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar, waarbij de onderhavige aanslag is gehandhaafd, onjuist is.

4.4 Verweerder heeft de winst van eiseres' onderneming theoretisch berekend op een bedrag van € 12.734,--. Tot deze winstberekening is verweerder gekomen door de door eiseres aangegeven winst van € 11.216,-- negatief te vermeerderen met een bedrag van

€ 10.000,-- wegens de door hem geconstateerde negatieve kassen, een bedrag van € 10.000,-- ter zake van niet geboekte privé-opnamen en een bedrag van € 2.410,-- ten aanzien van een niet verantwoorde schade-uitkering. Nu eiseres ten aanzien van de door verweerder geconstateerde negatieve kassaldi geen afdoende verklaring heeft gegeven, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat eiseres niet alle van haar klanten ontvangen gelden in de door haar aangegeven omzet heeft verantwoord. Door uit te gaan van de eind juli en eind december geconstateerde negatieve kassaldi, acht de rechtbank de door verweerder ter zake hiervan toegepaste omzetcorrectie niet onredelijk. Nu verweerder uit eiseres' kasopstelling en uit de hem ter beschikking gestelde bankafschriften nauwelijks is gebleken dat eiseres bedragen voor huishoudelijke privé-uitgaven heeft gedaan, terwijl verweerder in eiseres bankafschriften geen bedragen heeft aangetroffen die wijzen op door eiseres ontvangen alimentatie, kinderbijslag of huursubsidie, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank op grond hiervan in redelijkheid kunnen besluiten om de aangegeven omzet te verhogen met € 10.000,--. Dit bedrag komt de rechtbank, mede gezien eiseres' gezinssituatie (zie hiervoor onder punt 2.1), niet onredelijk hoog voor. De rechtbank acht het verder niet onlogisch dat verweerder de door eiseres ontvangen schade-uitkering tot eiseres' winst uit onderneming heeft gerekend. Hierbij is de rechtbank voorbij gegaan aan de van de zijde van eiseres eerst ter zitting opgeworpen stelling dat deze schade betrekking had op het door haar gehuurde woongedeelte, nu eiseres deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De rechtbank is aldus van oordeel dat de door verweerder op basis van een theoretische winstberekening vastgestelde aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 berust op een redelijke schatting van de winst.

4.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geenszins overtuigend aangetoond dat de in werkelijkheid door haar behaalde winst lager is dan de door verweerder geschatte winst. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat zij zichzelf door het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR in een positie heeft gebracht, waarin zij niet meer kon volstaan met het enkel stellen van feiten en omstandigheden. Zij had ten aanzien van het door haar gestelde overtuigend bewijs moeten leveren door bijvoorbeeld het overleggen van bankafschriften.

4.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de bestreden uitspraken terecht de onderhavige aanslag heeft gehandhaafd.

4.7 Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit, ingevolge artikel 67d van de AWR, een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.

4.8 Ingevolge paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 legt de inspecteur ingeval van opzet een vergrijpboete op van 50 percent.

4.9 Naar volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiseres haar plicht om haar (kas)administratie op een betrouwbare en controleerbare wijze te voeren, verzaakt, terwijl zij - naar volgt uit de hiervoor onder de punten 2.6 en 2.7 vermelde feiten - door verweerder eind juli dan wel begin augustus van het jaar 2004, en aan het einde van dit jaar nogmaals, duidelijk op deze plicht is gewezen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres willens en wetens de door haar behaalde omzet tot een te laag bedrag heeft aangegeven. Aldus kan de rechtbank verweerder volgen in zijn stelling dat het aan opzet van eiseres is te wijten dat zij haar aangifte IB/PVV onjuist heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht aan haar de onderhavige vergrijpboete heeft opgelegd. Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden van dit geval, waaronder de omstandigheid dat eiseres in het kader van de omzetbelasting ten aanzien van hetzelfde feitencomplex reeds is beboet, acht de rechtbank de hoogte van deze boete in dit geval passend. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete te matigen in verband met eiseres' financiële omstandigheden, nu eiseres hieromtrent te weinig heeft aangevoerd.

4.10 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eiseres' beroep geen doel treft.'

5. Het geschil in hoger beroep

5.1 Belanghebbende voert in hoger beroep aan

a. dat wel een juiste kasadministratie werd gevoerd;

b. dat er geen sprake was van een negatief kassaldo;

c. dat dikwijls gratis frisdrank werd verstrekt;

d. dat er geen sprake was van niet-geboekte privé-opnamen; en

e. dat de ontvangen schadevergoeding van € 2.410,- een compensatie voor een privé-schadepost betrof.

5.2 Tegen de boete heeft belanghebbende geen zelfstandige grieven ingebracht.

5.3 De inspecteur heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep de onder 5.1 genoemde stellingen van belanghebbende uitvoerig weerlegd.

6. De overwegingen van het hof in hoger beroep

6.1 Het hof is van oordeel dat de inspecteur in zijn verweerschrift in hoger beroep de door belanghebbende onder 5.1 a t/m d weergegeven grieven voldoende heeft weerlegd. Deze grieven treffen dan ook geen doel. Gelet op deze constatering en gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nr. 43966, VN 2008/15.2, waaruit valt af te leiden dat de onder 2.4 genoemde kaartjes hadden moet worden bewaard, onderschrijft het hof de uitspraak van de rechtbank ook wat betreft de opgelegde boete (die het hof passend en geboden acht), met uitzondering van het hierna onder 6.2 en 6.3 vermelde. Voor zover belanghebbende in hoger beroep volhoudt dat zij geld geleend heeft van een zekere D, geldt dat dit onvoldoende aannemelijk is geworden. Het hof conformeert zich in dit opzicht aan hetgeen de rechtbank omtrent de gestelde lening heeft overwogen onder 4.2.

6.2 De inspecteur heeft een correctie meer winst wegens niet geboekte privé-onttrekkingen toegepast van € 10.000,-. Het hof acht deze correctie onredelijk hoog, aangezien belanghebbende kennelijk samen woonde met één kind, geboren in 2001 (zie 2.1), en aangezien uit de door belanghebbende bij brief van 16 januari 2009 overgelegde kopieën van bankafschriften blijkt van meerdere privé-uitgaven per bank, waarmee de inspecteur -naar het hof begrijpt- geen rekening heeft gehouden. Het hof zal deze correctie in redelijkheid nader bepalen op € 5.000,-.

6.3 De inspecteur heeft een correctie toegepast van € 2.410,- wegens meer winst wegens ontvangen schadeuitkeringen. Ter zitting van het hof heeft belanghebbende aangegeven dat het hier om een schadevergoeding van de dakdekker ging van € 500,- en € 1.910,- van diens verzekeraar wegens waterschade wegens het open laten staan van het dak tijdens regen. Volgens haar waren onder de beschadigde zaken naast zaken van de onderneming ook privé-zaken. Het hof hecht hieraan geloof, mede gelet op het feit dat de woning van belanghebbende op de etage was gelegen, en stelt de te belasten schadeuitkering vast op de helft van € 2.410,- ofwel € 1.205,-.

6.4 Gelet op het onder 6.2 en 6.3 vermelde dient de zelfstandigenaftrek nader bepaald te worden op € 6.122,- in plaats van € 6.585,- (zie punt 4.3.1 van bijlage 5 bij het verweerschrift bij de rechtbank).

6.5 Het belastbare inkomen uit werk en woning dient derhalve te worden vastgesteld als volgt.

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning neg. € 4.036,-

Meer winst wegens negatief kassaldo € 10.000,-

Meer winst wegens niet geboekte privé-onttrekkingen € 5.000,-

Meer winst wegens ontvangen schadeuitkeringen € 1.205,-

Minder zelfstandigen aftrek € 463,-

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 12.632,-.

6.6 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als volgt.

7. Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof bepaalt deze kosten op grond van het Be¬sluit proceskosten bestuursrecht op 2 (punten) x 1 (wegingsfactor) x € 322,- = € 644,- voor het beroep en op 2 (punten) x 1,5 (wegingsfactor) x € 322,- = € 966,- voor het hoger beroep, derhalve in totaal op € 1.610,-, welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.

8. De beslissing

Het hof

verklaart het hoger beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

verklaart het beroep bij de rechtbank gegrond;

vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

vermindert de aanslag tot een aanslag berkend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 12.632,-;

vermindert de vergrijpboete van € 336,- tot een bedrag dat in overeenstemming is met de verminderde aanslag;

gelast dat het betaalde griffierecht ad € 38,- (bij de rechtbank) en € 106,- (in hoger beroep), derhalve in totaal € 144,- aan belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden; en

veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep, te bepalen op € 1.610,-; en

wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.

Aldus vastgesteld op 6 februari 2009 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter,

mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. F.J.W. Drion, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 11 februari 2009 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.