Home

Gerechtshof Leeuwarden, 10-11-2009, BK4514, 26/08 Vennootschapsbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 10-11-2009, BK4514, 26/08 Vennootschapsbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
10 november 2009
Datum publicatie
26 november 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK4514
Formele relaties
Zaaknummer
26/08 Vennootschapsbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil of van de hiervóór in onderdeel 2.5 van deze uitspraak genoemde algemene kosten een bedrag van € 7.021 onder de reikwijdte van het zogenoemde tonnageregime valt.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

nummer 08/00026

uitspraakdatum: 10 november 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de besloten vennootschap X B.V. te Zuidlaren (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 7 januari 2008, nummer AWB 06/1599,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 4.374. Gelijktijdig hiermee is – impliciet – het verlies van belanghebbende over 2002 vastgesteld op nihil.

1.2. De aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 3.126. De verliesbeschikking is – impliciet – gehandhaafd.

1.3. Het door belanghebbende tegen deze – impliciet in één geschrift vervatte - uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de op de aanslag betrekking hebbende uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.244. De op de verliesbeschikking betrekking hebbende uitspraak op bezwaar heeft de Rechtbank – impliciet – gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Daarbij heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 15 oktober 2009 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur.

1.7. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnotitie voorgedragen. Exemplaren daarvan zijn overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten. De Rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (waarbij eiser dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur).

“2.1 Eiseres is volledig aandeelhoudster van vijf dochtermaatschappijen. Deze dochtermaatschappijen nemen voor de volgende bedragen als commanditair vennoten voor een zeker percentage deel in afzonderlijke commanditaire vennootschappen (cv) waarin (steeds) een zeeschip wordt geëxploiteerd.

- A BV € 102.926

- B BV € 92.152

- C BV € 19.995

- D BV € 73.986

- E BV € 73.986

De beide eerstgenoemde dochters zijn daarnaast voor een zeker percentage aandeelhouder in een besloten vennootschap die optreedt als beherend vennoot van de respectieve cv waarin zij als commandiet deelnemen.

2.2 Eiseres vormt met de onder 2.1 genoemde dochtermaatschappijen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2.3 Eiseres heeft op 3 juni 1997 verzocht de winst uit zeescheepvaart op de voet van artikel 8c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964), thans artikel 3.22, vierde lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), te mogen bepalen aan de hand van de tonnage van schepen waarmee die winst wordt behaald. Bij beschikking van 1 juli 1997 heeft verweerder dit verzoek toegewezen, waardoor het tonnageregime met ingang van 1996 van toepassing is op de winst uit zeescheepvaart van eiseres. De beherende vennootschappen waarin door A BV respectievelijk B BV een deelneming wordt gehouden, hebben niet geopteerd voor het tonnageregime.

2.4 De forfaitair vastgestelde winst uit zeescheepvaart over 2002 bedraagt € 1.665. Voorts heeft eiseres in 2002 een bedrag van € 2.709 aan rente genoten.

2.5 Eiseres heeft in haar jaarrekening over 2002 een geconsolideerd bedrag aan algemene kosten opgevoerd van € 8.269, welk bedrag is samengesteld uit de volgende kosten:

Accountant Overig Totaal

A BV € 1.100 € 178 € 1.278

B BV € 1.100 € 177 € 1.277

C BV € 1.100 € 172 € 1.272

D BV € 1.100 € 172 € 1.272

E BV € 1.100 € 172 € 1.272

eiseres € 1.720 € 178 € 1.898

€ 7.220 € 1.049 € 8.269

De post "Overig" bestaat uit onder andere de kosten van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. De accountantskosten bestaan bij de dochtermaatschappijen uit het opstellen van de jaarrekening en bij eiseres uit advies- en consolidatiewerkzaamheden en het opstellen van de jaarrekening. De advieskosten bedragen € 450 en zien op een advies over de aanwendingsmogelijkheden van een bedrag van € 99.319 aan liquide middelen waarover eiseres in 2002 beschikt en waarmee zij de in 2.4 genoemde rente bate heeft gegenereerd. Deze advieskosten zijn bij de uitspraak op bezwaar alsnog volledig in aftrek van de winst gebracht, omdat de baten waar zij betrekking op hebben, niet behoren tot de winst uit zeescheepvaart. Voorts heeft verweerder bij zijn uitspraak op bezwaar naast deze advieskosten alsnog een deel van de onder 2.5 vermelde kosten in aftrek toegelaten, te weten € 798.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is in geschil of van de hiervóór in onderdeel 2.5 van deze uitspraak genoemde algemene kosten een bedrag van € 7.021 onder de reikwijdte van het zogenoemde tonnageregime valt. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur, tot vaststelling van de aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en tot vaststelling van een verlies over 2002 op een bedrag van € 3.895.

3.4 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende in eerste aanleg.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 3.22, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) wordt onder winst uit zeescheepvaart verstaan, kort gezegd, de winst behaald met de exploitatie van een schip.

4.2. Tussen partijen is kennelijk en terecht niet in geschil dat de ter zake van de onderhavige kosten verrichte werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als “de exploitatie van een schip” in de zin van zo-even genoemde wetsbepaling.

4.3. Volgens onderdeel b van het hiervóór bedoelde vierde lid wordt onder winst uit zeescheepvaart (mede) verstaan de winst behaald met werkzaamheden die direct samenhangen met de exploitatie van een schip.

4.4. Belanghebbende betoogt dat de onderwerpelijke werkzaamheden niet direct samenhangen met de exploitatie van een schip, zodat de aan die werkzaamheden verbonden kosten buiten het bereik van de zogenoemde tonnageregeling vallen. Aan een toerekening van de kosten zoals door de Inspecteur wordt bepleit en door de Rechtbank is beslist, wordt volgens belanghebbende niet toegekomen.

4.5. Het Hof onderschrijft het betoog van belanghebbende. De tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.22, vierde lid, onderdeel b, van de Wet (en zijn voorloper artikel 8c, tweede lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964; zie Kamerstukken II, 1995-1996, 24482, nr. 3, blz. 5-6, weergegeven in onderdeel 2.5.1 van de conclusie van AG Overgaauw van 19 mei 2006 voor het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2007, nr. 42 765, ljn: LJN AX7299) vereisen voor de toepassing van de tonnageregeling een directe samenhang tussen de werkzaamheden en de exploitatie van het schip. Mede bezien tegen de achtergrond van de in bovenstaand arrest gegeven beslissing van de Hoge Raad dat de werkzaamheden die de bouw van het schip betreffen niet als direct samenhangend met de exploitatie van het schip kunnen worden aangemerkt, kan naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet worden gezegd dat de onderhavige werkzaamheden, die het opstellen van de jaarrekeningen van de dochtermaatschappijen en van belanghebbende betreffen alsmede zogenoemde consolidatiewerkzaamheden en het doen van fiscale aangiften, als direct samenhangend met de exploitatie van de schepen kunnen worden bestempeld.

4.6. Dit betekent dat de aan die werkzaamheden verbonden kosten buiten het bereik van de zogenoemde tonnageregeling vallen. Aan een toerekening van de kosten, zoals door de Inspecteur – op basis van de bedrijfseconomie – wordt bepleit en door de Rechtbank is beslist, wordt niet toegekomen.

4.7. Het hoger beroep van belanghebbende treft doel. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur faalt.

5. Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten vast op € 805 ter zake van in de procedure in hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1). De door belanghebbende in eerste aanleg gemaakte proceskosten zijn reeds aan haar vergoed, evenals het ter zake van de procedure bij de Rechtbank betaalde griffierecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil;

- stelt het verlies over 2002 nader vast op een bedrag van € 3.895, en

- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door haar ter zake van de procedure in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 433.

Deze uitspraak is gedaan te Leeuwarden door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2009.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.