Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-09-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BW2061 AL1841, BK-02/04947

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-09-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BW2061 AL1841, BK-02/04947

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 september 2003
Datum publicatie
25 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AL1841
Formele relaties
Zaaknummer
BK-02/04947

Inhoudsindicatie

Het aanwijzen van de chipknip als enig betaalmiddel voor parkeerbelasting is geoorloofd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde enkelvoudige belastingkamer

10 september 2003

nummer BK-02/04947

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar, de directeur Gemeentebe-lastingen, van de gemeente Rotterdam (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen dezer gemeente.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 27 augustus 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende alsmede mr. [A] namens de Inspecteur.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Op woensdag 13 maart 2002 om 13:37 uur stond het voertuig van belanghebbende, merk Opel met kenteken [00-NN-NN], op de locatie Mariniershof geparkeerd. Deze locatie is door het col-lege van burgemeester en wethouders aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd, van maandag tot en met zaterdag van 9:00 tot 23:00 uur. Een parkeercontroleur van de gemeente Rotterdam heeft geconstateerd dat op voormelde datum, tijdstip en plaats voor het genoemde voortuig geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 40, bestaande uit € 1 aan enkelvoudige belasting en € 39 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag.

2. Belanghebbende heeft gesteld dat zijn huidige assistente, destijds wonende in het Verenigd Koninkrijk, van zijn auto gebruik heeft gemaakt en dat zij die op voormelde locatie heeft geparkeerd. Aangezien zij niet over een chipknip beschikte en niet op de hoogte was van de omstandigheid dat niet meer door het inwerpen van munten kon worden betaald, was zij niet in staat de daar aanwezige parkeerapparatuur in werking te stel-len. Door tijdgebrek heeft zij de auto laten staan. Na terug-komst van haar afspraak trof zij het op het voertuig aange-brachte aanslagbiljet aan. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft zij een afwijzend antwoord gekregen.

3. Met dagtekening 31 mei 2002 heeft de Inspecteur een dupli-caat van het aanslagbiljet aan belanghebbende gezonden. Bij op 6 juni 2002 bij de Inspecteur ingekomen bezwaarschrift heeft belanghebbende tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur dat afgewezen.

4. De in beroep aangevoerde argumenten komen in wezen erop neer dat belanghebbende stelt dat het onjuist is dat het niet mogelijk is op een andere wijze dan met behulp van een chipknip parkeerbelasting te betalen.

5. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.

6. Het Hof stelt voorop dat het geen reden heeft te twijfelen aan de mededeling van de Inspecteur ter zitting dat hem van een bezwaarschrift afkomstig van degene die het voertuig heeft geparkeerd, niets is gebleken.

7. In artikel 225, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Ge-meentewet (hierna: de Wet) is bepaald dat in het kader van parkeerregulering een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krach-tens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze kan worden geheven.

8. In artikel 234, lid 1, van de Wet is bepaald dat de belas-ting, bedoeld in artikel 225, lid 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. Ingevolge artikel 234, lid 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet wordt als voldoening op aangifte uitsluitend aangemerkt het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeerme-ter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

9. Bij koninklijk besluit van 20 juni 2001, Stb. 303, in werking getreden op 4 juli 2001, houdende wijziging van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit) door het stellen van nadere regels over de wijze van heffen van de belasting, bedoeld in artikel 225, lid 1, onderdeel a, van de Wet, is in het Besluit een nieuw artikel 1a ingevoegd, lui-dende als volgt:

"1. De voorschriften van het college van burgemeester en wethouders bedoeld in artikel 234, tweede lid, onder a, van de wet kunnen inhouden dat het in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat uitsluitend langs elek-tronische weg kan geschieden. Het college gaat daartoe slechts over indien de belastingplichtigen voldoende prakti-sche middelen voor de voldoening op aangifte ten dienste staan.

2. In de situatie, bedoeld in het eerste lid, zal de belas-tingplichtige voor de voldoening op aangifte tenminste moe-ten kunnen kiezen tussen een rekening-gebonden chipkaart en een niet-rekening gebonden chipkaart met landelijke dekking. Voorts dienen in de lokale situatie voldoende oplaad- en verkooppunten beschikbaar te zijn."

10. Blijkens de bij voormeld koninklijk besluit van 20 juni 2001 behorende nota van toelichting voorziet de regeling erin dat de gemeenten expliciet de mogelijkheid krijgen te bepalen dat betaling van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 225, lid 1, onderdeel a, van de Wet uitsluitend nog langs elektroni-sche weg kan geschieden.

11. Bij besluit van 27 november 2001 (gepubliceerd in Gemeen-teblad 2001, nummer 160 en in werking getreden op 1 januari 2002) heeft het college van burgemeester en wethouders vastge-steld het Tarievenoverzicht januari 2002 behorende bij de Ver-ordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 1999. Aan het slot van dat overzicht is, voor zover hier van belang, omtrent de wijze van betalen bepaald:

"Het betaald parkeren geschiedt door het in werking stellen van parkeerapparatuur door middel van een rekeninggebonden chipkaart of een niet-rekeninggebonden chipkaart met lande-lijke dekking."

12. Uit het vorenstaande volgt dat voor de voorgeschreven wijze waarop parkeerbelasting moet worden betaald, een wette-lijke grondslag bestaat. Belanghebendes andersluidende stelling treft naar 's Hofs oordeel dan ook geen doel.

13. Aan dat oordeel kan niet afdoen dat degene die het voer-tuig heeft geparkeerd niet op de hoogte was van het gewijzigde betaalwijze. Van een automobilist die in een voor hem vreemde gemeente terechtkomt, mag immers worden verwacht dat hij zich ter plekke oriënteert op de aldaar geldende regels.

14. Nu belanghebbende geen andere argumenten heeft aangevoerd, is het Hof, gelet op de in 1 vastgestelde feiten, van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

15. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 10 september 2003 door mr. Tijnagel en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Antonis.

(Antonis) (Tijnagel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uit-spraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hier-voor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de grif-fier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.