Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-01-2008, BC6747, BK-06/00245

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-01-2008, BC6747, BK-06/00245

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 januari 2008
Datum publicatie
14 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6747
Formele relaties
Zaaknummer
BK-06/00245

Inhoudsindicatie

Na verwijzing door de Hoge Raad oordeelt het gerechtshof: het vervangingsvoornemen was op de balansdatum aanwezig op directieniveau.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste meervoudige belastingkamer

8 januari 2008

nummer BK-06/00245

UITSPRAAK

op het beroep van de naamloze vennootschap opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen X N.V., feitelijk gevestigd te Z, tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, betreffende na te melden aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 457.575.

1.2 Het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.

2. Loop van het geding

2.1 Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 15 juni 2005, nr. P04/00090, het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd, belanghebbende alsnog ontvankelijk verklaard in het bezwaar en het bezwaar on-gegrond verklaard, met vergoeding aan belanghebbende van € 232 aan griffierecht en € 805 aan proceskosten.

2.2 Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 1 september 2006, nr. 42.414, LJN AY7211, BNB 2006/329, de uitspraak van voor-noemd Hof vernietigd voor zover het betreft de ongegrondverkla-ring van het bezwaar en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's Gravenhage.

2.3 Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt.

2.4 De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats-gehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 juli 2007, gehou-den te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

2.5 Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst. Het proces-verbaal van de eerste mondelinge behandeling is aan partijen toegezonden en vervolgens heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.

2.6 Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 27 november 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen versche-nen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder 2.2 tot en met 2.9 van zijn uitspraak vastgestelde, in cassatie niet bestreden, fei-ten. Voorts is in het onderhavige geding op grond van de na cassatie overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde, als niet meer in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog het volgende komen vast te staan:

3.1 De achterliggende aandeelhouder van belanghebbende is de heer A, wonende op R.

3.2 In het onderhavige jaar werd de directie van belanghebben-de gevormd door een trustmaatschappij B N.V., gevestigd op S (hierna: de trustmaatschappij) en de heer B, wonende op S.

3.3 Op 24 februari 1997 heeft de trustmaatschappij in haar hoedanigheid van directeur van belanghebbende aan A een schrif-telijke volmacht verleend om voor en namens belanghebbende

“ (...) ALLE acties te ondernemen welke hij nodig acht, waaronder het verrichten van betalingen, aanvragen van kredieten en hypotheken en alle daaruitvoortvloeiende ac-ties en verder al datgene te verrichten wat de lasthebber raadzaam zal oordelen in verband met het vorenstaande”.

3.4 Op 25 juli 2007 heeft C, wonende op S, voor zich in privé en in haar hoedanigheid van directrice van de trustmaatschappij verklaard – samengevat – dat zij sedert 1 november 1990 tot op de dag van het afgeven van de verklaring onafgebroken directri-ce van de trustmaatschappij was en dat A sinds de oprichting van belanghebbende feitelijk het bestuur voerde over deze ven-nootschap.

3.5 Het aangiftebiljet van belanghebbende voor de vennoot-schapsbelasting voor het jaar 1994 is op 11 januari 1996 door A ondertekend en op het biljet voor het jaar 1995 staat hij als directeur vermeld. Dit biljet is per order door een derde on-dertekend.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1 Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend nog in ge-schil of bij belanghebbende op balansdatum 31 december 1997 een voornemen aanwezig was tot vervanging van de in dat jaar ver-vreemde bovenwoningen van het pand a-straat te Z, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontken-nend wordt beantwoord.

4.2 Het standpunt van belanghebbende is dat zij op grond van hetgeen zij in het geding heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat zij zulk een voornemen op balansdatum had, hetgeen de Inspecteur bestrijdt. De Inspecteur heeft zijn, voor het Ge-rechtshof te Amsterdam ingenomen, standpunt dat de betreffende onroerende zaken geen bedrijfsmiddel voor belanghebbende hebben gevormd, ingetrokken.

5. Conclusies van partijen

De conclusie van belanghebbende is dat het belastbare bedrag voor het jaar 1997 dient te worden vastgesteld op ƒ 79.801, terwijl de Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverkla-ring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1 Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, waaruit kan worden afgeleid dat zij op 31 december 1997 het voornemen had de in dat jaar vervreemde bovenwoningen te vervangen. Dit voor-nemen dient in een geval als het onderhavige aanwezig te zijn op directieniveau, aangezien de directie de beslissing omtrent de vervanging neemt. Het is niet voldoende indien enkel een niet daartoe bevoegd orgaan van de vennootschap, zoals de alge-mene vergadering van aandeelhouders, zulk een voornemen heeft.

6.2 Het Hof acht belanghebbende geslaagd in vorenbedoeld be-wijs. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat zij in het verle-den en ook na de verkoop van de onderwerpelijke bovenwoningen door haar geëxploiteerde onroerende zaken heeft verkocht en daarna vervangende onroerende zaken heeft verworven. Belangheb-bende heeft voorts verklaringen van juni en juli 2007 van twee makelaars te Z overgelegd. Een van deze makelaars verklaart dat hij sinds 1995 een doorlopende zoekopdracht heeft voor met name verhuurd onroerend goed en de andere dat hij sedert rond 1992 contact met belanghebbende heeft inzake verhuurd onroerend goed. Naast de verklaring van A van 12 juli 2007 dat met be-trekking tot de onroerende zaak a-straat 1 te Z in 1997 bij hem het vervangingsvoornemen aanwezig is geweest, is ook in de com-merciële jaarrekening over het jaar 1997 in verband met de ver-vreemding van die zaak een vervangingsreserve onder het eigen vermogen opgenomen.

6.3 Gezien de in 3.3 vermelde volmacht en de in 3.4 vermelde verklaring is het Hof van oordeel dat A te dezen niet als aan-deelhouder optrad maar als gemachtigde van de directie van be-langhebbende, zodat het vervangingsvoornemen op het niveau van de directie aanwezig was.

6.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende in het gelijk wordt gesteld en dat het belastbare bedrag dient te wor-den verminderd tot ƒ 79.801 (€ 36.212).

7. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de na cassatie door belanghebbende gemaakte proceskosten als be-doeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 724,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1,5 punt à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van € 36.212, en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten na cassatie aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 724,50.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Vonk en Mees. De beslissing is op 8 januari 2008 in het openbaar uitge-sproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Postema) (Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.