Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-12-2008, BH0025, BK-07/00252

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-12-2008, BH0025, BK-07/00252

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
16 december 2008
Datum publicatie
15 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BH0025
Formele relaties
Zaaknummer
BK-07/00252

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase alsnog toegestaan. Het instellen van bezwaar vloeit niet uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende bij de aangifte. De gemaakte fout vloeit voort uit de keuze die de belastingdienst heeft gemaakt met berekking tot de wijze van afdoening van de aangifte. Het is een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in art. 7:15, lid 2, Awb.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00252

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 16 december 2008

op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank

’s-Gravenhage van 7 maart 2007, AWB 06/3783, betreffende na te noemen aan belangheb-bende opgelegde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.666.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.713 met toepassing van een persoonsgebonden aftrek van € 2.630.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspec-teur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechts-hof van 11 november 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:

3.1. Belanghebbende, geboren in [...], heeft over het jaar 2004 op papier aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.666. Hij heeft bij vraag 3d niet alleen het bedrag van de door hem ontvangen AOW van € 7.953 doch ook het door zijn echtgenote ontvangen bedrag aan AOW ingevuld, in totaal €15.906. De buitengewone uitgaven wegens ziekte heeft hij onder vraag 10g, na toepassing van de drempel, op € 2.526 berekend. Hij heeft echter dit bedrag niet bij vraag 10h ingevuld. De aangifte is niet geselecteerd voor “handmatige afdoening” en is op geautomatiseerde wijze afgedaan. De aanslag is vastgesteld naar het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning zonder toepassing van een persoonsge-bonden aftrek.

3.2. In bezwaar heeft de gemachtigde van belanghebbende een gecorrigeerd aangiftebiljet ingediend. Hierbij werd slechts het bedrag aan AOW vermeld dat belanghebbende had geno-ten. Het bedrag aan buitengewone uitgaven wegens ziekte is daarbij berekend op € 4.720, verminderd met een drempel van € 2.090, resulterend in een persoonsgebonden aftrek van € 2.630. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur dit gevolgd.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van de in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke vraag belanghebben-de bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.2. Voor een uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vergoeding van een bedrag van € 1.465,05 aan kosten voor de in bezwaar, beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval de aangifte van belanghebbende bij het vaststellen van de aanslag “handmatig” zou zijn afgedaan, aan de Inspecteur door raadple-ging van de (geautomatiseerde) gegevens afkomstig van de Sociale Verzekeringsbank duide-lijk zou zijn geworden dat belanghebbende naast de door hem zelf genoten uitkering, ten on-rechte ook de door zijn echtgenote genoten AOW tot zijn inkomen heeft gerekend.

6.2. De omstandigheid dat de Inspecteur - gebruikmakend van de van de Sociale Verzeke-ringsbank afkomstige gegevens - zou hebben geweten dat belanghebbende een fout heeft gemaakt, leidt het Hof tot de conclusie dat de wijze van afdoening van de aangifte er toe heeft geleid dat de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. Het instellen van bezwaar vloeide niet uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende bij de aangifte. De be-lastingdienst heeft tot taak het vaststellen van het volgens de heffingswet verschuldigde be-drag aan belasting. Nu de gemaakte fout voortvloeit uit de keuze die de belastingdienst heeft gemaakt met betrekking tot de wijze van afdoening van de aangifte, is naar het oordeel van het Hof sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

6.3. Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn stelling dat het geval van belanghebbende ge-lijkgesteld zou moeten worden met gevallen waarbij in de aangifte voor de inkomstenbelas-ting het loon tot een hoger bedrag is vermeld dan blijkt uit de ten tijde van het vaststellen van de aanslag aan de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens van de inhoudingsplich-tigen. De vraag of in die situatie sprake kan zijn van een aan de Belastingdienst te wijten on-rechtmatigheid is thans niet aan de orde.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht gelet op het vorenstaande termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten be-stuursrecht en de daarbij behorende bijlage (hierna: het Besluit), vast op € 1.610 wegens be-roepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt in bezwaar à € 161, 2,5 punten à € 322 in beroep en 2 punten à € 322 in hoger beroep x 1 (gewicht van de zaak)). In het Besluit is naast het toekennen van een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand volgens het zogenoemde puntenstelsel niet voorzien in een vergoeding voor verlet- en/of reiskosten gemaakt door de rechtsbijstandverlener. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig

7.2. Voorts dient het door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van respectievelijk € 38 en € 106, in totaal € 144, te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende en vastgesteld op € 1.610,

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast de Staat het voor deze zaak in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht van in totaal € 144 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, P.J.J. Vonk en M. Mees, in tegen-woordigheid van mr. Y. Postema- van der Koogh als griffier. De beslissing is op 16 decem-ber 2008 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden ver-zocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.