Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-11-2012, BZ0975, BK-11/00416

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-11-2012, BZ0975, BK-11/00416

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 november 2012
Datum publicatie
7 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0975
Zaaknummer
BK-11/00416

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Naar het oordeel van het Hof is uit de voorhanden zijnde gegevens af te leiden dat de aan de onroerende zaak uitgevoerde werkzaamheden van dien aard zijn dat belanghebbende in juli 2006 een als gebouw met het erbij behorende terrein in de zin der omzetbelasting aan te merken waterberging heeft geleverd. Deze levering is, nu deze plaatsheeft binnen de in artikel 11, lid 1, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wet gestelde termijn, belast met omzetbelasting, hetgeen ook tot gevolg heeft dat herrekening van omzetbelasting achterwege blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-11/00416

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 30 november 2012

in het geding tussen:

de vennootschap onder firma [X] te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Haaglanden (kantoor [P]), de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 mei 2011, nummer AWB 10/8734 OB, betreffende de hierna vermelde voldoening op aangifte.

Aangifte, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Belanghebbende heeft over het tijdvak van juli 2006 op aangifte € 45.749 aan omzetbelasting voldaan.

1.2. Bij uitspraak op het tegen de voldoening op aangifte gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur die voldoening gehandhaafd, zij het dat hij - kennelijk op basis van een eerder ingenomen standpunt - een teruggaaf heeft verleend van € 9.453.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 298 is geheven.

1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 454 is geheven.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, die de Inspecteur heeft beantwoord met een conclusie van dupliek.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende, exploitant van een glastuinbouwbedrijf en als zodanig ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet), heeft de haar ter zake van de levering op 27 januari 2006 van een bouwterrein berekende omzetbelasting in aftrek gebracht. Een deel van het terrein heeft belanghebbende gebruikt voor haar ondernemersactiviteiten, in het bijzonder voor de uitbreiding van haar kassencomplex.

3.2. Het overige gedeelte van het terrein is, nadat door een aannemer overeenkomstig een op 11 mei 2006 uitgebrachte offerte werkzaamheden zijn uitgevoerd ter realisering op het terrein van een waterberging, op 31 juli 2006 zonder berekening van omzetbelasting geleverd aan het Hoogheemraadschap van [Q]. De levering en de aanleg van de waterberging zijn geschied in rechtstreeks verband met de wettelijke taak van het Hoogheemraadschap op het gebied van het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De bij het uitgraven van het terrein vrijgekomen grond (7.000 m3) heeft belanghebbende gebruikt ter ophoging van de ondergrond van het te bouwen kassencomplex. De over januari 2006 op de levering betrekking hebbende, in aftrek gebrachte omzetbelasting (voorbelasting) heeft belanghebbende in de aangifte over juli 2006 als herrekende belasting verwerkt.

3.3. De onder toezicht van [A] (kosten € 5.300 exclusief btw) uitgevoerde werkzaamheden van de onder 3.2 genoemde aannemer betreffen het onder profiel brengen van de waterberging, het wegvoeren van overtollige buizen, het leveren en plaatsen van hardhouten beschoeiing over de lange zijde van de waterberging, het verplaatsen van een gemaal inclusief stroomaansluiting, het ontgraven van een ontwateringssloot, het ontgraven en aanleggen van een toegangsweg inclusief leveren en verdichten met mengkorrelmix, het aanleggen van een boothelling met mengkorrelmix en het verdichten, het aanbrengen van een zandbed en het geheel bestraten met grasbetonstenen plus het afstrooien met zand, het inmeten van het werk (hoeken, hoogtes en hellingen), het rooien van beschoeiing en herplaatsen bij de oude plek van het gemaal alsmede het verbreden van de bestaande sloot plus het verwerken van de uitkomende grond. De werkzaamheden zijn verricht voor € 47.390 exclusief btw. Daarnaast zijn extra werkzaamheden (onder meer graafwerk, het aanleggen van beschoeiingen en het leggen van drains) verricht voor een bedrag van € 8.010 exclusief btw. Blijkens de factuur van de aannemer van 13 september 2006 is naast genoemde bedragen een post ”Overige kosten van de werkzaamheden volgt” opgenomen . Belanghebbende heeft deze kosten inclusief de verschuldigde btw conform afspraak doorberekend aan het Hoogheemraadschap.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:

”(…)

3.5 [Belanghebbende] voert aan dat het perceel de status van bouwterrein heeft verloren en daardoor en door de afgraving en het opwerpen van de dam, is opgehouden te bestaan. Omdat het bouwterrein ten tijde van de levering van het perceel niet meer bestond, heeft de vrijgestelde levering van het perceel niet tot gevolg dat herrekening moet plaatsvinden. [Belanghebbende] wijst ter onderbouwing van haar stelling op de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 20 december 2005, nr. 99/01694, LJN AV3431.

3.6 [De Inspecteur] heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat het perceel de status van bouwterrein heeft verloren niet aan herrekening in de weg staat. Het kan volgens [de Inspecteur] niet de bedoeling van de wetgever zijn dat in een geval als het onderhavige geen herrekening plaatsvindt. Door het verlies van de status van bouwterrein en de afgraving is geen nieuw stuk grond ontstaan, maar is sprake van ander gebruik van dezelfde zaak.

3.7 [Belanghebbende]concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugbetaling aan [belanghebbende] van een bedrag van € 67.830 dat [belanghebbende] op haar aangifte over het tijdvak juli 2006 als herrekening heeft aangegeven. [De Inspecteur] concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.8 Ter zitting hebben partijen eensluidend verklaard dat tussen hen niet in geschil is dat het perceel ten tijde van de levering aan het hoogheemraadschap de status had van onbebouwd terrein, niet zijnde een bouwterrein en derhalve ook niet zijnde een gebouw. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen daarin niet te volgen. Dat betekent dat de levering van 31 juli 2006 op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Wet is vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.

3.9 Aangaande de vraag of de onder (…) 3.8 vermelde levering al dan niet herrekening van eerder afgetrokken omzetbelasting tot gevolg moet hebben, overweegt de rechtbank het volgende.

3.10 De rechtbank stelt voorop dat [belanghebbende] het perceel op 31 juli 2006 in de zin van artikel 15, vierde lid, van de Wet is gaan gebruiken voor bedrijfsdoeleinden. Nu dat gebruik, gelijk onder 3.8 is overwogen, bestaat uit het verrichten van een vrijgestelde levering, heeft zij de voorbelasting ter zake van de aan haar verrichte levering op 27 januari 2006 voor een groter gedeelte in aftrek gebracht, dan waartoe zij op grond van het gebruik voor de vrijgestelde levering gerechtigd was. Derhalve heeft [belanghebbende] de te veel afgetrokken belasting terecht op haar aangifte over het tijdvak juli 2006 als verschuldigde belasting aangegeven.

3.11 Het beroep van [belanghebbende] op de in 3.5 vermelde uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 20 december 2005 faalt. De rechtbank overweegt daartoe dat daarin sprake was van een stuk grond waarvoor als gevolg van een oplevering in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet, zoals die bepaling toentertijd luidde, een nieuwe herzieningstermijn was gaan lopen, waardoor aan de herzieningstermijn van de grond zoals die voor die oplevering had bestaan een einde was gekomen.

3.12 Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Uit de in 2006 geldende tekst van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet volgt dat bij onbebouwde grond niet zijnde een bouwterrein nooit sprake is van een oplevering in de zin van die bepaling. Derhalve is in het voorliggende geval geen sprake van een oplevering van een door de aannemer vervaardigde zaak en is ter zake van het perceel geen nieuwe herrekenings- en herzieningstermijn gaan lopen, maar was ten tijde van de levering door [belanghebbende] op 31 juli 2006 de op 27 januari 2006 ingegane herrekeningstermijn onverkort van kracht.

3.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

3.14 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

(…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of ter zake van de levering van de in geding zijnde onroerende zaak - grond plus waterberging - omzetbelasting is verschuldigd. Zo de levering is vrijgesteld van omzetbelasting, is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of herrekening dient plaats te hebben van € 67.830. Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Naar het oordeel van het Hof is uit de voorhanden zijnde gegevens af te leiden dat de aan de onroerende zaak uitgevoerde werkzaamheden van dien aard zijn dat belanghebbende in juli 2006 een als gebouw met het erbij behorende terrein in de zin der omzetbelasting aan te merken waterberging heeft geleverd. Deze levering is, nu deze plaatsheeft binnen de in artikel 11, lid 1, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wet gestelde termijn, belast met omzetbelasting, hetgeen ook tot gevolg heeft dat herrekening van omzetbelasting achterwege blijft.

6.2. Voor het geval dat sprake is van een belaste levering, staat tussen partijen vast, zo bleek ter zitting, dat ter zake daarvan € 56.937 (€ 356.607 x 19/119) aan omzetbelasting is verschuldigd. Dat resulteert in een teruggaaf van € 10.893 (€ 67.830 -/- € 56.937).

6.3. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het gelijk deels aan de zijde van belanghebbende is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.949,75 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep: 4,5 punten à € 437 x 1,5 (gewicht van de zaak). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2. De voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten van respectievelijk € 298 en € 454, in totaal € 752, dient de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, met inbegrip van de teruggaaf van € 9.453;

- verleent teruggaaf van op aangifte voldane omzetbelasting tot een bedrag van € 10.893;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.949,75; en

- gelast de Inspecteur de griffierechten van € 752 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier E. Kalac. De beslissing is op 30 november 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.