Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-08-2006, AZ8214, 05/00487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-08-2006, AZ8214, 05/00487

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 augustus 2006
Datum publicatie
12 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8214
Formele relaties
Zaaknummer
05/00487

Inhoudsindicatie

Ingevolge artikel 3.20, lid 5, van de Wet IB 2001is de bijtelling privé-gebruik auto, als bedoeld in dat artikel, niet van toepassing op de bestelauto die naar aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen. Het Hof heeft kennis genomen van foto's van de inrichting van de bestelauto's. In het goederencompartiment van de bestelauto's zijn stellages voor het vervoer van bloemen en planten (vast) bevestigd. Het Hof is op grond hiervan, alsmede gezien de omvang van de bestelauto's, van oordeel dat de bestelauto's (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen. Het feit dat er een tweede stoel in de bestuurderscabine aanwezig is, bestemd voor de bijrijder of hulp bij het laden en lossen van bloemen en planten, maakt niet dat geen sprake meer is van een auto die (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 05/00487

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 september 2005, nummer 05/00932 in het geding tussen

mevrouw X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende

en

de Inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.H27 over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 38.434,=. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.520,=.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 maart 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.

1.6. Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 7 februari 2006, met nummer 05/00487, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende, geboren op 28 oktober 1966, is gehuwd met de heer A (hierna: de echtgenoot). Per 1 januari 1996 heeft de echtgenoot zijn tot dan toe voor eigen rekening en risico gedreven onderneming B ingebracht in een vennootschap onder firma, genaamd B v.o.f. (hierna: de v.o.f.). De v.o.f. heeft als doel het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening uitoefenen van een bloemenhandel en al hetgeen tot een en ander behoort. Vennoten zijn belanghebbende en de echtgenoot.

2.2. Volgens artikel 7 van de (tot de stukken behorende) vennootschapsakte deelt belanghebbende voor 30% in de winst van de v.o.f. en de echtgenoot voor 70%.

2.3. De v.o.f. maakt gebruik van een bedrijfsruimte die is verbonden aan de woning van belanghebbende en de echtgenoot. De bedrijfsruimte behoort tot het privé-vermogen van de vennoten. In verband met het gebruik van de bedrijfsruimte worden in de jaarrekening van de v.o.f. respectievelijk bij de fiscale winstberekening van de vennoten de volgende kosten ten laste van de winst gebracht:

Afschrijving verbouwingen en inventaris: € 2.813

Gebruiksvergoeding bedrijfsruimte: 3.983

Huisvestingskosten:

Energiekosten 1.311

Heffingen 470

Verzekeringen 107

Onderhoudskosten 1.026

€ 2.914

2.4. Tot het wagenpark van de v.o.f. behoren in het onderhavige jaar de volgende auto's:

- C ( - - ), het hele jaar,

- D ( - - ), van 1 januari tot 20 november (hierna: de D),

- F ( - - - ), vanaf 20 november (hierna: de F).

De betreffende auto's staan de vennoten ook ter beschikking voor privédoeleinden.

2.5. In oktober 2004 is bij de v.o.f. een boekenonderzoek ingesteld opdat de belastingdienst zich een oordeel kon vormen over de aangiften omzetbelastingen, loonbelasting en inkomstenbelasting over het jaar 2002. Uit dit onderzoek is voor de inkomstenbelasting een tweetal correcties naar voren gekomen:

- de huisvestingskosten ad. € 2.914 zijn niet in aftrek aanvaard, omdat belanghebbende geen rekening heeft gehouden met de aftrekbeperking ex. artikel 3.17, lid 1, letter c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

- ter zake van de D en de F (hierna tezamen te noemen: de bestelauto,s) is een privé-gebruik auto als bedoeld in artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 ten bedrage van € 3.088 bijgeteld.

2.6. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.432,=.

Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als gevolg van bovenstaande correcties bij de onderhavige navorderingsaanslag vastgesteld op € 38.434,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de aftrekbeperking van artikel 3.17, lid 1, letter c, Wet IB 2001 ook van toepassing op de in de jaarrekening opgenomen huisvestingskosten ad. € 2.914?

2. Is de bijtelling privé-gebruik auto van artikel 3.20 Wet IB 2001 van toepassing op de tot het bedrijfsvermogen behorende voertuigen?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Firmanten hebben de mogelijkheid om een gedeelte van hun vermogen te etiketteren als bedrijfsvermogen. Wanneer men daar niet voor kiest, dan geldt voor een bedrijfsruimte in de eigen woning alleen een aftrek van de gebruiksvergoeding. Ook indien het energiebedrijf een aparte rekening naar de v.o.f. stuurt zie ik dat niet als een reden om een ander standpunt in te nemen. Het enige dat in de winstsfeer aftrekbaar is, is de gebruiksvergoeding.

Voor wat betreft de bijtelling privé-gebruik auto ben ik het er mee eens dat een bijtelling van 25% niet kan. Ik betwist niet dat de bestelauto's in vrijwel geen enkele parkeergarage kunnen. Doordat er een tweede zitplaats is, is de auto geschikt voor personenvervoer.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en vermindering van de navorderingsaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.432,=. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ten aanzien van de eerste in geschil zijnde vraag is

het Hof van oordeel dat het hoger beroep van de Inspecteur dient te worden verworpen op de gronden zoals door de Rechtbank in zijn uitspraak van 15 september 2005 zijn opgenomen. De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof op goede gronden beslist dat de interpretatie van de Inspecteur van artikel 3.17 Wet IB 2001 onjuist is.

4.2. Ingevolge artikel 3.20, lid 5, van de Wet IB 2001

is de bijtelling privé-gebruik auto, als bedoeld in dat artikel, niet van toepassing op de bestelauto die naar aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen.

4.3. Het Hof heeft kennis genomen van foto's van de inrichting van de bestelauto's. In het goederencompartiment van de bestelauto's zijn stellages voor het vervoer van bloemen en planten (vast) bevestigd. Het Hof is op grond hiervan, alsmede gezien de omvang van de bestelauto's, van oordeel dat de bestelauto's (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen. Het feit dat er een tweede stoel in de bestuurderscabine aanwezig is, bestemd voor de bijrijder of hulp bij het laden en lossen van bloemen en planten, maakt niet dat geen sprake meer is van een auto die (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.

4.4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van belanghebbende, dient het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond te worden verklaard, dient het incidentele hoger beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard,

dient de uitspraak van de Rechtbank gedeeltelijk te worden vernietigd, dient de uitspraak van de Inspecteur te worden vernietigd, en dient het belastbaar inkomen uit werk en woning te worden verminderd tot € 32.432,=.

2.

5. Proceskosten

I. Nu het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,- (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 966,=.

I. I.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- verklaart het incidentele hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten,-

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.432,=;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,=, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op: 25 augustus 2006 door G.J. van Muijen, voorzitter, T. Blokland en G.W.B. van Westen, in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en een afschrift van de uitspraak is op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 414,-.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.