Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4402, 13-01070

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4402, 13-01070

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 oktober 2014
Datum publicatie
4 december 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:4402
Formele relaties
Zaaknummer
13-01070
Relevante informatie
Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 69, Grondwet [Tekst geldig vanaf 22-02-2023] art. 104

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in België. Hij ontvangt een AOW-uitkering uit Nederland. De Inspecteur heeft een NiNbi-beschikking afgegeven waarin het ‘niet in Nederland belaste inkomen’ is vastgesteld op nihil. Belanghebbende bestrijdt op verschillende gronden de rechtmatigheid van de afgegeven beschikking. Het Hof oordeelt dat belanghebbende onder de personele werkingssfeer van Verordening 1408/71 valt, dat de uitbreiding van Verordening 1408/71 tot postactieven niet onrechtmatig is en dat wordt voldaan aan alle voorwaarden van artikel 28 van Verordening 1408/71. Belanghebbende heeft recht op zorgverstrekking in België ten laste van Nederland. Nederland is bevoegd daarvoor een bijdrage te heffen. De heffing van deze bijdrage krachtens artikel 69 Zorgverzekeringswet is niet in strijd met artikel 104 Grondwet. De Inspecteur is bevoegd de NiNbi-beschikking af te geven en handelt niet onrechtmatig door deze gegevens te verstrekken aan het College voor Zorgverzekeraars.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01070

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 september 2013, nummer AWB 12/7278 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een beschikking “Niet in Nederland belastbaar inkomen” (hierna: het NiNbi, respectievelijk de beschikking) uitgereikt, waarbij het NiNbi is vastgesteld op nihil. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2012 ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 10 september 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A].

1.7.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de beschikking.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit, is gehuwd en woonde het hele onderhavige jaar in België. Belanghebbende is nadat hij in Nederland is gestopt met werken naar België verhuisd en genoot in het onderhavige jaar een AOW-uitkering uit Nederland van € 7.552. Belanghebbendes arbeidzaam leven heeft enkel in Nederland plaatsgevonden en hij heeft vanaf zijn pensionering geen betaalde arbeid meer verricht. Voor de heffing van inkomstenbelasting in Nederland is belanghebbende aangemerkt als buitenlands belastingplichtig.

2.2.

Ingevolgde de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) is belanghebbende als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft hij met toepassing van de Verordening van de Raad van 14 juni 1971, nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsten (hierna: Verordening 1408/71) recht op zorg in het woonland. Voor dit recht op zorg wordt een bijdrage ingehouden (buitenlandbijdrage) op het pensioen van belanghebbende.

2.3.

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar in België geen premie betaald ingevolge het Decreet van 30 maart 1999 of de Gecoördineerde wet van 14 juli 1994.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur bevoegd was de onderhavige beschikking uit te reiken. Voor de beantwoording van die vraag zijn de volgende subvragen van belang:

a. valt belanghebbende, als postactieve onder de personele werkingssfeer van Verordening 1408/71?

b. indien het antwoord op vraag a bevestigend luidt: is de uitbreiding van de werkingssfeer van Verordening 1408/71 tot postactieven onrechtmatig?

c. is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 28 van de Verordening 1408/71?

d. is de heffing op grond van artikel 69 van de Zvw in strijd met artikel 104 van de Grondwet?

e. is de Inspecteur bevoegd de gegevens te verstrekking aan het College van zorgverzekeringen (hierna: Cvz)?

f. heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding?

Belanghebbende is van mening dat de subvragen a, c, e ontkennend en de subvragen b, d en f bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing