Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5272, 14-00235 en 14-00236

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5272, 14-00235 en 14-00236

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 december 2014
Datum publicatie
14 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:5272
Zaaknummer
14-00235 en 14-00236

Inhoudsindicatie

Hof ’s-Hertogenbosch heeft in de verwijzingszaken van de Hoge Raad van 24-01-2014 uitspraak gedaan. Na verwijzing moest het Hof beoordelen of (1) de inspecteur voor elk van de boeten het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit waarvoor de boete is opgelegd, heeft begaan, en (2) (voor zover het verwijzingshof beslist dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) of elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. In een aantal zaken heeft belanghebbende tijdens de procedure opening van zaken gegeven. Met betrekking tot de in geding zijnde jaren van deze bekenners heeft het Hof geoordeeld dat de inspecteur aan de voorwaarde (1) heeft voldaan. Bij de ontkenners heeft het Hof ter beoordeling van (1) getoetst aan de criteria zoals vermeld in het arrest Hoge Raad, 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63. Voor de jaren waarin is beslist dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd, is het Hof van oordeel dat gelet op de ernst van de gedraging een boete van 100% als uitgangspunt gerechtvaardigd is. Het Hof heeft ter beoordeling van (2) de boete van 100% verminderd met 20% ter compensatie van de omstandigheid dat de aanslag met omkering van de bewijslast tot stand is gekomen en daarmee het risico bestaat dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Voorts is de boete verder gematigd met 20% wegens undue delay. Het Hof acht de aldus vastgestelde boete van 64% van de onherroepelijk vaststaande navorderingsaanslagen een passende en geboden sanctie.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00235 en 14/00236

Uitspraak op het beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,

hierna: de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede (kwijtscheldings)beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente gegeven. Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1992 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd, alsmede (kwijtscheldings)beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente gegeven.

1.2.

De in 1.1 bedoelde navorderingsaanslagen en beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.3.

Het Gerechtshof Amsterdam (nummers 04/02852 en 10/00765) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd, de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 505 en de Inspecteur gelast het griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

De uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam zijn bij arrest van de Hoge Raad van 2 december 2011, nr. 10/04800, ECLI:NL:HR:2011:BU6501 (hierna: het eerste IB/PVV verwijzingsarrest) en nr. 11/01395, ECLI:NL:HR:2011:BU6515 (hierna: het eerste VB verwijzingsarrest) vernietigd uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1992 tot en met 1998 en de opgelegde boeten voor de jaren 1999 en 2000, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

1.5.

Het Gerechtshof Den Haag (nummers 11/00956 en 11/00955) heeft de uitspraken op bezwaar die zien op een verhoging of een boete vernietigd, de kwijtscheldingsbesluiten vernietigd, de navorderingsaanslagen verminderd, de boetebeschikkingen vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 708.

1.6.

De uitspraken van het Gerechtshof Den Haag zijn bij arresten van de Hoge Raad van 24 januari 2014, nr. 13/02862, ECLI:NL:HR:2014:121 en nr. 13/02863, ECLI:NL:HR:2014:120 (hierna: de tweede verwijzingsarresten) vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

1.7.

De griffier van het Hof heeft belanghebbende en de Inspecteur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het tweede verwijzingsarrest. Belanghebbende heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief ontvangen op 21 februari 2014 en de Inspecteur bij brief ontvangen op 24 februari 2014.

1.8.

De zitting heeft plaatsgehad op 18 september 2014 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] tot bijstand vergezeld van [C].

1.9.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.10.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Het Hof neemt de door Gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 23 september 2010, nummer 04/02852, vastgestelde feiten over. Deze feiten zijn thans in beroep bij het Hof niet bestreden door partijen.

2.2

Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.3.

Op de afdruk van het microfiche komen onder meer de volgende regels voor:

“[nummer 1] TER LDO [belanghebbende] 150.000,00

[nummer 2] VUE [belanghebbende] -1,48”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

De Hoge Raad heeft in de tweede verwijzingsarresten, voor zover van belang, het volgende overwogen:

“3.4. In verband met het voorgaande dient het verwijzingshof te beoordelen:

(i) of de Inspecteur voor elk van de boeten het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en

(ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) of elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.”.

De Hoge Raad verstaat hierbij onder boeten: opgelegde verhogingen en boeten. Het Hof sluit bij deze terminologie aan.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen en vernietiging van de beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing