Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5407, 14-00498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5407, 14-00498

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is over het jaar 2008 op 17 mei 2011 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Op 6 september 2012 heeft belanghebbende opnieuw aangifte gedaan voor het onderhavige jaar. De Inspecteur heeft deze nieuwe aangifte als een bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag aangemerkt en vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Inspecteur heeft dit bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag en dit verzoek afgewezen.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard voor zover het betreft de uitspraak op bezwaar en niet-ontvankelijk voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

Het Hof is, in overeenstemming met de Rechtbank, van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat belanghebbende derhalve terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Het feit dat belanghebbende ten tijde van het opleggen van de aanslag in staat van faillissement verkeerde, doet hier niet aan af. Op grond van art. 43 AWR konden de bevoegdheden van belanghebbende in de bezwaarprocedure worden uitgeoefend door zijn curator, maar belanghebbende was zelf ook bevoegd om bezwaar te maken tegen de aanslag, niettegenstaande zijn faillissement.

Daarnaast is het Hof van oordeel dat de Rechtbank, gezien art. 65 jo. 26, lid 1, van de AWR, zich onbevoegd had moeten verklaren tot kennisneming van het beroep voor zover dat tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering was gericht. Tegen die beschikking staat immers, gezien art. 26, lid 1, van de AWR en art. 7:1, lid 1 van de Awb, geen bezwaar en beroep open.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00498

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 maart 2014, nummer AWB 12/6496, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslag, beschikking inzake heffingsrente en boetebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 met dagtekening 17 mei 2011 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.363 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.072 (hierna: de aanslag). Daarbij is tevens een beschikking inzake heffingsrente gegeven naar een te vergoeden bedrag van € 33 en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 500. Het tegen de aanslag, de beschikking inzake heffingsrente en de boetebeschikking op 6 september 2012 gemaakt bezwaar, is bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 22 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Het desbetreffende geschrift behelst tevens een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij schriftelijke uitspraak van 21 maart 2014 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard voor zover het betreft de uitspraak op bezwaar en niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 2 mei 2014 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 29 september 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van de gemachtigde van (thans) zijn ex-echtgenote mevrouw [A], de heer [B], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C].

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was in het onderhavige jaar gehuwd met mevrouw [A] (hierna: [A]). Zij hebben op 13 januari 2010 aangifte gedaan voor de IB/PVV over het jaar 2008. Daarin zijn de belastbare inkomsten uit eigen woning van € 102.645 negatief voor ± 60% toegerekend aan [A] en voor ± 40% aan belanghebbende.

2.2.

Bij het vaststellen van de aanslagen van belanghebbende en [A] is de Inspecteur van de aangiften afgeweken. Hij heeft de belastbare inkomsten uit eigen woning gecorrigeerd tot een totaalbedrag van € 94.934 negatief. De Inspecteur heeft daarvan een bedrag van € 33.260 negatief toegekend aan belanghebbende en een bedrag van € 61.674 negatief toegekend aan [A]. De aanslag is aan belanghebbende opgelegd op 17 mei 2011.

2.3.

Op 6 september 2012 hebben belanghebbende en [A] opnieuw aangifte gedaan voor de IB/PVV over het onderhavige jaar. In die aangiften is het bij de aanslagen in aanmerking genomen negatieve saldo van de inkomsten uit eigen woning van € 94.934 volledig toegerekend aan [A]. De Inspecteur heeft deze aangiften aangemerkt als bezwaarschriften tegen de aan belanghebbende en [A] opgelegde aanslagen.

2.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Inspecteur heeft dat bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag en dit verzoek afgewezen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is in geschil of afspraken over de toerekening van het negatieve saldo van de inkomsten uit eigen woning over 2008 op de juiste wijze zijn nagekomen.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermeerdering van de aanslag en de beschikking inzake heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing