Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:13, 14-00378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:13, 14-00378

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 januari 2015
Datum publicatie
16 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:13
Zaaknummer
14-00378
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Verwijzingszaak Hoge Raad van 7 maart 2014, nr. 13/001494. Belanghebbende heeft op 28 februari 2012 zijn personenauto stilgezet op een parkeerplaats gelegen voor een wasserette, teneinde een zak met wasgoed af te geven. Voor parkeren op deze plaats was parkeerbelasting verschuldigd. Hiervoor is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende is van mening dat er sprake is van onmiddellijk laden en lossen, waardoor er geen parkeerbelasting verschuldigd is. Het Hof is van oordeel dat het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken, van een zodanige omvang of zodanig gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kon worden gebracht, ter plaatse uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven, zodat er sprake is van onmiddellijk laden en lossen. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de naheffingsaanslag.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00378

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 9 oktober 2012, nummer AWB 12/1372, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Arnhem opgelegd ten bedrage van € 55,50, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 54 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (hierna: de naheffingsaanslag).

1.2.

De naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij uitspraak van 19 februari 2013, nummer 12/00644, het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

1.5.

Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem.

Bij arrest van 7 maart 2014, nummer 13/01494, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest (hierna: het verwijzingsarrest).

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 24 november 2014 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Heffingsambtenaar is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

1.7.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof.

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

In het geding na verwijzing kan van de volgende feiten worden uitgegaan.

2.1.

Belanghebbende heeft op 28 februari 2012 in de gemeente Arnhem zijn personenauto stilgezet op een parkeerplaats gelegen voor een wasserette, teneinde een zak met wasgoed af te geven.

2.2.

Ingevolge de Parkeerverordening 2012 van de gemeente Arnhem was voor parkeren op die plaats parkeerbelasting verschuldigd.

2.3.

Belanghebbende heeft, zonder parkeerbelasting te hebben voldaan, de zak met wasgoed met een gewicht van ongeveer 12 kilogram ter reiniging afgegeven bij de wasserette.

2.4.

Aan belanghebbende is voor het parkeren op een plaats waar daarvoor parkeerbelasting is verschuldigd een naheffingsaanslag in die belasting opgelegd.

3 Verwijzingsopdracht

In zijn arrest van 7 maart 2014, nr. 13/01494, heeft de Hoge Raad overwogen:

“3.2.1. Voor het Hof was in geschil of hier sprake is geweest van laden en lossen, zodat heffing van parkeerbelasting achterwege dient te blijven.

3.2.2.

Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende slechts zeer kortstondig in de wasserette aanwezig is geweest om de zak met wasgoed ter reiniging aan te bieden en af te geven. Dit staat naar het oordeel van het Hof echter niet in de weg aan de heffing van parkeerbelasting. Het bezoek van een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest, vormt namelijk geen laden en lossen in de zin van artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet, aldus het Hof.

3.3.1.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder letter o, van de Parkeerverordening 2012 van de gemeente Arnhem moet onder “parkeren” worden verstaan hetgeen daarmee wordt bedoeld in art. 225, lid 2, van de Gemeentewet. Volgens die laatste bepaling wordt, voor zover hier van belang:

“(...) onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten (...)"

3.3.2.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33286, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481).

3.3.3.

Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal daarom vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor in onderdeel 3.3.2 bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.

3.4.

Door te oordelen als hiervoor in onderdeel 3.2.2 is weergegeven, heeft het Hof een andere en dus onjuiste maatstaf aangelegd. Het middel treft daarom doel.

3.5. ‘

s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek als hiervoor bedoeld in onderdeel 3.3.3. Opmerking verdient nog dat tot de aldaar bedoelde handelingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de afgifte of ontvangst van zaken, ook de afgifte van een ontvangstbewijs kan behoren.”

4 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

5 Gronden

6 Beslissing